Tussen De liefdeseter (1993) en Goede papieren (2009) ligt een tijdspanne van 16 jaar en omdat het einde van de eerste roman mij op weg zette om de tweede te gaan lezen, ging mijn nieuwsgierigheid vooral uit naar hoofdpersoon en thematiek van de roman. De profetische uitdaging die de acteur Karel Moonen in De liefdeseter (1993) aangezegd wordt, vindt in het leven van de schrijver z’n ultieme beslag in Goede papieren, gepubliceerd in augustus 2009, zowat vier maanden na Dirk Verbruggens overlijden. Tussen 1993 en 2009 schrijft hij ook nog Mijnheer en het meisje (1995), De zomer van Winona (1999) en De dagbewaarder (2003).
Het hoofdpersonage, Pierre, heeft niet meteen ‘goede papieren’ als verbannen, in concubinaat levende jezuïet, althans niet voor de kerkelijke goegemeente, in casu de Societas Jesu. De gevallen jezuïet, hoogleraar uit Namen, wordt directeur in een Mechelse school, door tussenkomst van een rijke invloedrijke tante en bewoont er met Marie een verlaten kloostergebouw van de Maagden van Maria. Zijn worsteling betreft z’n relatie met God, met zichzelf en met Marie, z’n concubine en ‘De eerste vrouw in zijn leven die hem had uitverkoren’ (7). Volgens Marie, die na een tijd haar sociale bewogenheid in Burkina Faso gaat beproeven en meer afstand van hem wil nemen maar binnen het jaar weer voor z’n deur staat, moet hij zich wat meer naar de wereld toekeren. Pierre doet een poging en neemt een Kosovaarse vluchtelinge, Jana, op in de kloosterwoning. Wanneer hij samen met Nathalie, verantwoordelijke van het vluchtelingencentrum, Jana, uitgeprocedeerd, Marie en André, sportieve jogger, pedagoog, adjunct-directeur en z’n rechterhand bij het bestuur van de school, een sociaal project voor de asielzoekers opzet, levert dat, denkt hij, hem de goede papieren op om in de jezuïetengemeenschap gerehabiliteerd te worden. Op dat ogenblik typeert hij zichzelf als volgt: ‘Eens flierefluiter, altijd flierefluiter. Het enige wat deze bon-vivant op dit ogenblik doet, is spontaan uit zijn opgelegde rol vallen, de ernst ondermijnen. Spelen. En zich daarvan bewust zijn. Denken dat het einde van het spel niets voorstelt. Dat er alleen in het spel zelf geluk zit. Dat de dood niets voorstelt. Einde van een spel. Begin van een nieuw. Dat van de dood. Spelen voor eeuwig. Fantaseren zonder grenzen. Denken dat mensen maar beter geïnspireerd hun laatste adem uitblazen.’ (91)
André heeft Jana, Marie heeft Nathalie en hij, vijfde wiel aan de wagen, heeft godbetert alleen God. En die God van hem wie is dat ? Pierre voelt zich door iedereen verlaten en verraden. ‘Hij is een geboren vreemde eend in de bijt. Bijna niets heeft hij nodig om buiten alles en iedereen te gaan staan, op een afstand waar hij buiten het bereik is van iedere vorm van troost, van samenhorigheid, van aanvaarding. Zo gaat het altijd. Een tijd drijft hij mee in de stroom van het leven en dan wordt hij op de oever geworpen en keert hij zich van het leven af. (131) De provinciaal van de Jezuïeten haalt hem niet terug naar z’n geliefde Namen; hij stuurt hem naar een Jongerenopvangcentrum in Virton: ‘Hij mag thuiskomen maar hij is veroordeeld tot het goede doen.’ Hij ontvangt het bericht op Goede Vrijdag en ‘Verder kun je in België niet worden weggepromoveerd’(158).
Het valt me op hoe Verbruggen in Goede papieren de thematiek van het ‘voorbeeldige curriculum’ niet echt expliciet aan bod laat komen. Het thema ontwikkelt zich bijna onopvallend op een dubbel niveau. Als je de eerste oppervlakkige laag wegschraapt, die van de schijn, van het theater, het spel, de succesvolle speeches, die van het weten hoe alles moet maar niets doen, komt er een diepere authentieke laag aan het licht: deze gevallen man is een getormenteerde maar aardige en vriendelijke figuur, ten prooi aan existentiële twijfel, rebellerend tegen kerk en geloof, die met z’n maximes lichtheid denkt te moeten brengen in het bestaan van de mensen en uiteindelijk door de feitelijke omstandigheden genoodzaakt wordt om van de nood een deugd te maken. Welke zin heeft zijn bestaan?
Het laatste hoofdstuk Het einde brengt het slotakkoord: wie of wat is God, wat is de zin van het leven waartoe hij veroordeeld is?
Onze priester- citatenverzamelaar, maximeschrijver wil in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Avioth (Luxemburg) waar een onbekende mooie vrouw, een echte verschijning, hem gedurende een verstild moment begroet met ‘Bonjour, monsieur le curé’ , een pelgrimsoffer brengen net als vele pelgrims voor hem. Het wordt een maxime.
‘Hij zou als zwervende geest ook wel iets willen geven. Voor de grootse lege kerk van de velden, de kathedraal van mussen en duiven en kraaien. Voor Maria, die op z’n verbeelding werkte. Voor de bevallige vrouw die hem voor een priester hield. (175)
‘Alleen dwalen is leven, weten is het einde’ of neen,
‘Ultieme maxime, denkt hij, ultieme maxime, er bestaat geen ultieme maxime. Ieder inzicht is maar een tijdelijk inzicht in het dwaalleven van een maximist. Dat is net de kunst van het maximisme, er is altijd nog een beter, mooier, juister. Een maxime kan altijd een andere maxime verbergen. Iedere maxime is een beetje sterven aan het verleden, maar dan in stijl. Zo went hij aan de dood, de maximist, maar dat is goed. Van doodsgewenning komt alle levenslust. En van die levenslust nieuwe maximes en meer stijl. Meer kennis van wat waar is en wat niet. En wat te waar is om mooi te zijn. Misschien kiest hij finaal wel voor wat niet helemaal waar is maar adembenemend mooi. Zo mooi dat de zin opgaat in het witte blad, dat wat er staat iets en niets is. Een ademtocht over een onbeschreven blad. (176)
Goede papieren eindigt met het vooruitzicht van een mogelijke keuze die niet helemaal waar is maar wel mooi. Woordeloos mooi, een blanco blad waarover een ademtocht ging. De ademtocht van zijn leven? Goede papieren, de laatste ademtocht van een geïnspireerd leven.