In Flanders fields the poppies blow Between the crosses, row on row, That mark our place; and in the sky The larks, still bravely singing, fly Scarce heard amid the guns below. We are the Dead. Short days ago We lived, felt dawn, saw sunset glow, Loved and were loved, and now we lie in Flanders fields. Take up our quarrel with the foe: To you from failing hands we throw The torch; be yours to hold it high. If ye break faith with us who die We shall not sleep,though poppies grow In Flanders fields. John McCrae, May 1915
Waarom een klaproos? Klaprozen bloeien als andere planten in de buurt dood zijn. Klaprozenzaden kunnen jarenlang op de grond liggen en pas beginnen te groeien als de nabije planten en struiken weg zijn, bijvoorbeeld als de grond werd omgewoeld en vervuild. De meeste klaprozen zijn altijd waar te nemen op plekken waar slooppuin in de grond ligt. De klaproos is namelijk een pionierplant. Natuurlijk was de grond rond de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog grondig ‘omgespit’ en besmet door de gevechten en bombardementen. McCrae moet dan ook honderden klaprozen hebben zien bloeien toen hij in 1915 het gedicht schreef. Maar de klaproos heeft nog een andere betekenis in In Flanders fields. Sommige klaprozen, die gerekend worden tot de papavers, worden gebruikt om opium en morfine van te maken; morfine is een sterk verdovend middel dat vaak werd gebruikt om de pijn van gewonde soldaten te stillen – soms voor eeuwig. De laatste verzen We shall not sleep, though poppies grow / In Flanders fields duiden op de verdovende werking van morfine. Daarbij is de aanblik van de bloem vervuld van symboliek: niet alleen zijn de blaadjes rood als het bloed van de gevallenen, en is het binnenste zwart, kleur van rouw, in het hart van de bloem is ook een kruisvorm te zien, christelijk symbool van lijden en verlossing bij uitstek. (Bron:Wikipedia)
Het oorlogslandschap als antropologisch landschap
Maar weg van […] mogelijke ‘conflicten’ en ‘uitdagingen’, moet de grote vaststelling zijn dat de Westhoek als monumentale regio van herdenking, waar private en publieke monumenten overal samen in de openbare ruimte staan, een land is dat betekenis en zin blijft geven aan de herdenking. Het oorlogs- en herinneringslandschap is in feite een antropologisch landschap, dat menselijk gedrag laat aflezen, omdat het historische, economische en culturele waarden bewaart. In de openbare ruimte wordt de materiële en immateriële cultuur van de oorlog en zijn herdenking verbonden. In de materiële cultuur onderscheiden we: – objecten, militair en burgerlijk – elementen in het landschap: begraafplaatsen, monumenten, relicten, sites op voormalige slagvelden, militaire installaties, boven- en ondergronds, de grote en kleine kenmerken van het landschap zelf (water, hoogtes, beken, wegen, houtkanten, kasteelparken, boerderijen). Tot de immateriële cultuur behoren: – Getuigenissen, verhalen, orale geschiedenis, lage maar ook de hoge cultuur: literatuur, muziek, plastische kunst… die zich alle inschrijven in het grote getuigen. – En waarvoor het principe van de inclusiviteit van alle slachtoffers geldt. Daarvoor is een verschuiving van het nationale naar transnationale en van het monoculturele naar het interculturele nodig. Van een Eurocentrische naar een kosmopolitische invalshoek, van het exclusief militaire naar het humanistische. In de werking van het IFFM, het museum waar ik voor werk, zetten we deze verschuiving van de aandacht consequent door. Bron: Herdenken tussen privaat en publiek (Piet Chielens – 16 juni 2011 – Studiedag 100 jaar Groote Oorlog) www.lastpost.be www.inflandersfields.be