Na ‘Het verdriet van de engelen’ bracht ‘Het hart van de mens’ – het laatste deel van Jón Kalman Stefánssons trilogie waarvan ‘Hemel en hel’ het eerste deel uitmaakt, me in de poëtisch-etherische sfeer van de liefde. Het leidmotief van de roman zijnde “In een heel oud Arabisch medisch handboek staat dat het hart van de mens in twee kamers is verdeeld, de ene heet geluk, de andere wanhoop. Op welke moeten we vertrouwen?” (blz. 11)
De naamloze jongen en zijn vriend Jens zijn gered uit de sneeuwstorm. In het gehucht waar ze zijn opgevangen ontmoet de jongen Alfheid, die hij maar niet uit zijn gedachten kan zetten. Na vele omzwervingen keert hij terug naar het Dorp en naar het café met de igenzinnige eigenares, Geirthrud, en Kolbein, de oude , blinde kapitein. De jongen is echter veranderd, hij laat zich niet meer door anderen leiden en neemt zijn eigen beslissingen. Hij is vastbesloten te kiezen voor de liefde en niemand kan hem daarvan weerhouden.
Een paar recensiefragmenten die ik volledig onderschrijf:
Er hangt een zekere onbestemdheid over de tekst waardoor je al snel in een roes raakt. Over de ruwe, rurale wereld die de schrijver schetst legt hij, als het ware ter compensatie, een ragfijne taal. Woorden als sneeuwvlokken. Gedachten en waarheden die ‘vastvriezen’ in je hoofd. Waar je eigenlijk eerder welhaast door gebrandmerkt wordt. Stefánsson weet je gedurende het lezen van de romans, en ook nog een tijd daarna, los te weken van je eigen omgeving. Of althans je eigen wereld met andere ogen te bezien. Deze roman is net zoals de voorgaande twee een oprechte woordenwisseling met het weerbarstige leven. Beeldend en door de licht-absurdistische realiteit ietwat verontrustend, maar op een aangename manier. Dit alles in een poëtische, zinnelijke taal, die geen moment gezocht is, die door een onderliggende humor en een zekere gelatenheid in balans is. – literair weblog TZUM
Merkwaardig genoeg zijn het niet enkel de anekdotes die de lezer meeslepen, maar de poëtische stijl zelf. ‘Het hart van de mens’ overtuigt door de stemmingen en sfeer. Stefánsson blijft zelfs overtuigen als hij grote filosofische thema’s opzoekt: de zinloosheid van het bestaan, de vergankelijkheid en de dood. Ze worden pardoes door de kleinere anekdotes geweven, en toch blijft het geheel geloofwaardig: “De dag is verdwenen en komt nooit meer terug. Hij komt, we vullen hem met onze vergissingen en successen, onze ontrouw en de dagelijkse beslommeringen, vervolgens komt de avond.”
En nog sterker klinkt het over de overledenen: “Zij die heengaan komen nooit meer terug, we hebben ze verloren met alles wat ze hadden, ogen, een glimlach, een gebaar met hun vingers, hoe ze sliepen, hoe ze elders met hun gedachten in het luchtledige keken, hoe ze huilden, kusten, ons aanraakten, hoe ze waren (…). Uiteindelijk veranderen we allemaal in zwijgen.” – TROUW
De kalendertijd is de zomer. Het seizoen bij uitstek waarin alle bedrijvigheid op gang komt en waarin de liefde voor sommigen ernstig slagzij maakt maar voor anderen ook hoogtij viert: ‘Ijslandse zomers zijn zo kort en wispelturig dat het soms niet zeker is of ze wel bestaan; Hier kan het in juni halverwege de berghellingen sneeuwen, zelfs in bewoonde streken, en vogels vriezen in een augustusnacht tussen de grasbulten dood. Maar niets ter wereld is zo helder en puur als de maand juni, de dagen en nachten lopen in elkaar over, alle schaduwen verdwijnen en midden in de nacht is de hemel eeuwig blauw. Is het vanwege de helderheid dat de tijd in de zomer eindeloos lijkt te zijn en de zomers beduidend langer duren dan de kalender aangeeft? Vandaag is het de honderdeneenste juni, zeggen wij wellicht als de kalender de vijftiende aangeeft. De honderdeneenste en het licht verlengt ons leven.’ blz. 109
‘Het hart van de mens’ is een roman die je mee op sleeptouw neemt naar het 19de eeuwse hoge noorden van Ijsland waar nieuwigheden als telefoon, de stoomboot en een dorpspomp voor drinkbaar water het harde dagelijkse leven van het zwijgzame, norse vissersvolk wat vergemakkelijken. ‘De kabeljauw, die de hele winter in de diepten van de zee heeft gezwommen ver weg van de mensenwereld, zo gelukkig als zijn koude bloed het toeliet, ligt nu geplet, zonder graat of ingewanden, op de visdroogplaats van het dorp en is stokvis geworden. Stokvis waar je ook kijkt, de lucht dringt in elk huis, elke kamer, qua vorm lijkt het op engelenvleugels en het bedekt de hele landtong. van boven ziet het eruit als een begraafplaats van engelen.’ blz 168 De dood ligt er ook in de zomer constant op de loer. Natuurgeweld en de kleinste nalatigheid eisen hun tol.
In een interview met jounaliste Vivian de Gier gaf Jón Kalman Stefánssons het volgende prijs over zijn jeugd: ‘Mijn moeder is gestorven toen ik vijf jaar oud was; ik ben grootgebracht door mijn stiefmoeder. Die kwam uit het noorden van IJsland, waar men niet dol is op praten, en zij kon dan ook heel zwijgzaam zijn. Zo leerde ik stilte kennen. Als kind zat ik altijd te lezen, ik had een enorme behoefte nieuwe werelden te ontdekken.’
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...