Maarten Inghels die vandaag op Gedichtendag wordt ingesteld als stadsdichter van Antwerpen geeft zijn burgemeester Bart De Wever (N-VA) in een Open brief de raad om zijn Latijnse spreuken eens in te ruilen voor een gedicht. De Antwerpse schepen van Cultuur Philip Heylen (CD&V) reageerde gepikeerd.
Geamuseerd las ik “Stadsdichter schrijft brief aan De Wever” waarin hij in het spoor van Paul van Ostaijen (die “linkse rakker”, zoals N-VA’ers hem plegen te noemen) zich verzet tegen bekrompenheid en lichtvoetig, helder en scherp (ook helemaal in de lijn van die andere linkse rakker, Herman De Coninck) zich voorneemt dichterlijk vrij te bewegen.
Op Maarten Inghels’ website lezen we zijn eerste stadsgedicht ’Proloog’, een ode aan de fantasie, het utopisch denken en de helende kracht van verbeelding.
Proloog
I
Ik hunker regelmatig naar een andere stad,
levend in de vele kamers van dit stenen hart.
Ik ken het kermende weer boven de uitgedoofde parken,
het oud zeer verkocht op de markten. Ik herken u en u en u.
Loop elke straat minstens één keer besluiteloos uit
—ik wil soms wanhopig afwezig zijn in uw midden.
Maar wat kleeft mij hier vast? Ik sneed een inkerving
in de stad en entte mezelf. Ik woelde de wonde open.
(Die dubbelzinnige wens om vuur te spuwenen
tegelijk de brandende benzine in te slikken.)
Het utopische verlangen om de boel te veranderen.
Voert een zondvloed mij ooit weg uit deze bocht van cement?
Bon, ça va, tant pis, het is hier vaak niet mis maar toch
schreef ik een alternatief scenario voor deze metropolis.
(Ook een lastig lief verdient het
om soms in ’t nieuw te worden gestoken).
Maarten Inghels