Herta Müller, de Nobelprijswinnaar literatuur van 2009, schreef in 1992 de roman Der Fuchs war damals schon der Jäger. In 1993 vertaalde Ria van Hengel deze roman voor De Geus als De vos was de jager. De editie die ik las, gekocht in de ramsj in Antwerpen, dateert van 2010. Ik kocht het boek omdat ik Atemschaukel van dezelfde auteur had gelezen en verbijsterd was door het onderwerp dat ze aansneed en door de poëtische kracht van haar stijl. Je leest Müller niet omdat het je vrolijk maakt. Je leest haar werk omdat ze op onnavolgbare wijze het gevoel, de werkelijkheid, de historische feiten van een Roemeens-Duitse minderheid in het Roemenië van Ceauşescu oproept.
HAST DU EIN TASCHENTUCH, fragte die Mutter jeden Morgen am Haustor, bevor ich auf die Straße ging. Ich hatte keines. Und weil ich keines hatte, ging ich noch mal ins Zimmer zurück und nahm mir ein Taschentuch. Ich hatte jeden Morgen keines, weil ich jeden Morgen auf die Frage wartete. Das Taschentuch war der Beweis, daß die Mutter mich am Morgen behütet. In den späteren Stunden und Dingen des Tages war ich auf mich selbst gestellt. Die Frage HAST DU EIN TASCHENTUCH war eine indirekte Zärtlichkeit. Eine direkte wäre peinlich gewesen, so etwas gab es bei den Bauern nicht. Die Liebe hat sich als Frage verkleidet. Nur so ließ sie sich trocken sagen, im Befehlston wie die Handgriffe der Arbeit. Daß die Stimme schroff war, unterstrich sogar die Zärtlichkeit. Jeden Morgen war ich ein Mal ohne Taschentuch am Tor und ein zweites Mal mit einem Taschentuch. Erst dann ging ich auf die Straße, als wäre mit dem Taschentuch auch die Mutter dabei.- Jedes Wort weiß etwas vom Teufelskreis – Nobelvorlesung – Herta Müller
Het voorliggende werk is een herwerking van een filmscript tot roman. Een filmscript dat ze schreef samen met haar tweede man Harry Merkle. Het is opgebouwd uit verschillende hoofdstukjes die elk, een fase, een sequentie als het ware, uit het leven van twee vriendinnen, Adina en Clara, vertellen. Adina is lerares, Clara, ingenieur in een ijzerdraadfabriek. De vriendschap tussen beide vrouwen eindigt als het Adina duidelijk wordt dat Clara verliefd is geworden op een geheime agent, een officier van de Securitate, die de opdracht kreeg Adina in de gaten te houden. In een totalitaire gesloten staat kan zelfs het tederste zich tot verraad ontpoppen. De vossenvacht op de grond in Adina’s kamer, ooit van haar moeder als kerstgeschenk gekregen, wordt het symbool van de dreiging door Securitate achtervolgd en uitgeschakeld te worden.
Enkele passages uit de eerste drie hoofdstukjes:
De weg van de appelworm
Een kleine appel met een lange steel, veel dat nog appel had moeten worden is verhout en de steel in gegroeid. Adina bijt diep in de appel. Spuug uit, een worm, zegt Clara, hij kruipt de appel in, hij vreet er zich eenmaal doorheen en kruipt er weer uit. Dat is zijn weg.
Adina eet, de happen knarsen in haar oor, wat moet hij buiten, zegt ze, hij is toch alleen maar van appelvlees, hij is wit en eet wit vlees en schijt een bruine weg, hij vreet er zich langzaam doorheen en gaat dood in de appel. Dat is zijn weg. Blz. 19
De man in de hand
Voor Adina loopt een man, hij heeft een zaklantaarn in de hand. In de stad is vaak geen stroom, zaklantaarns horen als vingers bij de handen. In stikdonkere straten is de nacht uit één stuk, en een wandelaar is vaak niet meer dan een geluid onder een verlichte schoenpunt. De man houdt de zaklantaarn met het lampje naar achteren. De avond trekt de laatste witte draad door het einde van de straat. In de etalage glinsteren witte soepborden en roestvrije lepels. De zaklantaarn brandt nog niet, de man wacht tot het einde van de straat in de volgende kleine straat valt. Als hij de zaklantaarn aandoet verdwijnt hij. Dan is hij een man in de hand. Blz. 24
De kuif
De krant is ruw maar de kuif van de dictator heeft op het papier een lichte glans. Er zit vet in en hij glimt. Hij is van platgedrukt haar. De kuif is groot, hij verdrijft kleinere lokken naar het achterhoofd van de dictator; Die worden opgeslokt door het papier. Op het ruwe papier staat: De meest geliefde zoon van het volk. […] Het zwart in het oog [van de dictator] kijkt elke dag vanuit de krant het land in. Blz. 26
De heren van de stille straten zijn in de huizen en tuinen nooit te zien. Achter sparren, over stenen trappen bewegen zich dienstbodes; als de voeten van de dienstbodes het gras betreden, tillen ze hun ingewanden naar hun hals opdat het gras niet breekt. Blz.30
Omdat de adem van de angst in het park hangt word je traag in je hoofd en zie je in alles wat anderen zeggen en doen je eigen leven. Je weet nooit of dat wat je denkt een uitgesproken zin wordt of een knoop in je keel. Of alleen maar het op en neer laten gaan van je neusvleugels. Je wordt waakzaam in de adem van de angst. Blz. 43
Als ik in slaap val droom ik dat ik het woonblok uit loop. Er is geen straat. Ik sta in mijn pyjama, blootsvoets, aan het water en ik heb het koud. Ik moet vluchten, ik moet over de Donau naar Joegoslavië vluchten. En ik kan niet zwemmen. Blz 41
Geleidelijk maar erg langzaam wordt in de volgende hoofdstukken de spanning opgebouwd. De intense poëzie gaat hierbij soms onverwacht bruusk over in haar prozaïsch donker tegendeel: Aan het eind van de straat ligt de school, aan het begin van de straat staat een kapotte telefooncel. De balkons zijn van roestige golfplaat en zijn nergens tegen bestand , behalve tegen vermoeide geraniums en wapperend wasgoed aan de lijn. En tegen clematis. Die klimt hoog en hecht zich aan de roest. Hier bloeit geen dahlia. Hier rafelt de clematis zijn eigen zomer uiteen, bedrieglijk en blauw. Waar puin ligt, waar alles roest, breekt en vervalt, bloeit hij het mooist. Aan het begin van de straat kruipt de clematis in de kapotte telefooncel, hij legt zich op de glasscherven zonder zich te snijden. Hij spint de kiesschijf dicht. […] Zolang de clematis groen was lag er in de kapotte telefooncel een man. Blz. 51-52
De klok luidt door de populieren heen, over het schoolplein. Er loopt niemand over het plein, niemand door de gangen. De les begint niet. De kinderen zitten op de vrachtwagen voor de schol onder de populieren. Ze worden naar velden gereden die ver achter de stad liggen, naar de rijpe tomaten. […] De wrattenkettingen [de kinderen] plukken tot bloedens toe, de rode tomaten bedriegen de ogen, de kisten zijn diep en komen nooit vol. Uit de mondhoeken van de kinderen druipt rood sap, om hun hoofden vliegen tomaten, die barsten open en kleuren ook de distelbolletjes. Blz.55-59
En dan is er de man ‘met de rood-blauw gespikkelde stropdas. […] Tussen zijn oor en zijn hemdsboord heeft de man een moedervlek zo groot als een vingernagel. […] hij staat op het kruispunt, het stoplicht is rood. Als het op groen springt zal hij zich haasten, want Clara is de straat over gestoken. [..] zijn schoenen glimmen, zijn kin is glad, in zijn haar loopt een scheiding als een witte draad, Pavel, zegt hij, hij grijpt naar haar hand’. Blz.62
Uit een nauwe straat komt langzaam een vrachtwagen over het plein gereden. De zijkleppen zijn neergelaten, ze zijn met rood vlaggendoek overtrokken, de fluitjes van de agenten zwijgen, aan de mouwen van de chauffeur glanzen witte overhemd manchetten. Op de wagen staat een open doodkist. […] Tussen de rouwenden loopt Pavel. Blz.67-68
Adina wordt op het matje geroepen bij de directeur ‘Zijn wenkbrauwen trekken zich grijs en dun samen, je hent tegen de kinderen gezegd dat ze net zo veel tomaten moesten eten als ze konden, omdat ze ze niet mee naar huis mochten nemen. En uitbuiting van minderjarigen, dat heb je gezegd. ‘ Hij wordt handtastelijk, Adina verzet zich […] ‘ik zal het deze keer niet rapporteren, zegt hij.’ Blz. 75
Het vervolg laat zich raden maar niet op de manier dat het zich afspeelt. Door wat er met de vossenvacht in haar kamer in het woonblok gebeurt op ogenblikken dat ze er niet is, wordt het haar duidelijk dat ze geschaduwd wordt en maakt de angst zich van haar meester. Clara woont in hetzelfde woonblok, de link is snel gelegd. De climax valt aan het einde van de roman als ze samen met Paul, een arts met wie ze een tijdje samen was, naar het zuiden van het land vlucht om onder te duiken bij Pauls vriend, Liviu. Daar vernemen ze via tv de val van Ceauşescu en ze keren terug. De dingen zijn verschoven ‘De dochter van de dienstbode is directrice, de directeur is sportleraar, de sportleraar is vakbondsleider, de natuurkundeleraar is belast met verandering en democratie. De werkster loopt met haar bezem door de gangen en stoft daar waar foto’s hingen de lege muren af.’ Blz.246
‘Op de bodem van de doos liggen de poten van de vos, daarop de buik, de staart. Bovenop ligt de kop. De doos is van Clara, zegt Adina. We kwamen uit de stad, ze had schoenen gekocht en die meteen aangetrokken. Paul duwt zijn vinger door het midden van het deksel, daar komt de kaars in, zegt hij. Hij doet de doos dicht. Ik had hem willen houden, zegt Adina. Ik zat aan tafel, ik stond bij de kast, ik lag in bed, ik was niet bang meer voor hem. Paul zet de kaars in het gat, en nu de kop, zegt ze, de vos is een jager gebleven. De kaars brandt, Paul houdt de doos op het water. Hij laat hem los.’ Blz 248
Herta Müller slaagt erin om voelbaar te maken wat de terreur van een totalitair regime met de taal en de waarneming doet. Hoe het is wanneer de angst je op de hielen zit, dichter dan je eigen schaduw.
Sprache könne zwar nicht alles über eine Diktatur aussagen, aber, so Herta Müller, durch Sprache könne man seine Würde bewahren.
Alles wordt vertekende of gedepersonaliseerde werkelijkheid: ‘De moedervlek lacht en de telefoon gaat. De snijwond drukt de hoorn tegen zijn wang en zegt: nee, ja, wat, nee maar. Goed. De mond fluistert in het oor van de moedervlek en in het gezicht van de moedervlek staat alleen het felle licht en geen emotie.’ Blz 133 Zelfs de natuur vormt een bedreiging: ‘De deken [waar Adina en Clara op liggen te zonnen] ligt op het dak van het woonblok, rondom het dak staan populieren. Ze zijn hoger dan alle daken van de stad, zijn met groen behangen, ze dragen geen afzonderlijke bladeren, alleen loof. Ze ritselen niet, ze ruisen. Het loof staat loodrecht op de populieren zoals de takken, je ziet het hout niet. En waar niets meer reikt, doorklieven de populieren de hele lucht. De populieren zijn groene messen.’ Blz.8
In 2011 vraagt de Duitse Nobelprijswinnares in een open brief aan Bondskanselier Angela Merkel om in Duitsland een Museum voor Ballingschap op te richten.
In de VPRO-documentaire Alfabet van de angst vertelt Herta Müller over haar werk, gaan ze op zoek naar de bronnen van haar werk, spreken ze met de nog overgebleven bewoners van haar geboortedorp.
Vind ik leuk:
Like Laden...