Je veux de l’Amour – Natasja Lefevre

Het onzichtbare is in werkelijkheid de essentie

‘Je veux de l’Amour'(2013) – Natasja Lefevre – foto: frie peeters

Vandaag op de laatste dag van de maand  ceramiste Natasja Lefevre als afsluiter. Op Watou 2013 stond voor het Parochiehuisje toen een sculptuur van haar in samenwerking met De Lovie, centrum voor mensen met een verstandelijke beperking. Lefevre is behalve beeldend kunstenaar ook creatief therapeut. Het festivalthema luidde ‘… over de liefde die we niet begrijpen’ of om het met Blaise Pascal te zeggen ‘Le coeur connait les raisons, qui la raison ne connait pas’.

Het is een groot hart, samengesteld uit vele individuele harten. Je veux de l’Amour is de titel en het doel voor de deelnemers aan het  tot stand komen van het werk is ‘nieuwe ervaringen opdoen, die zich uitstrekken boven de horizon van het denken’, aldus de ceramiste. Zoveel individuen, toch één gemeenschap. Het is een sociaal kunstwerk dat functioneert op verschillende niveaus. Voor de mensen van De Lovie is het een bevestiging dat ze deel uitmaken van dat geheel, voor het publiek wellicht een spiegel. Voor Natasja Lefevre, net als voor  De kleine prins van Antoine de Saint-Exupéry, is  ‘het onzichtbare in de werkelijkheid de essentie’ en dat sluit aan bij haar ervaring in het werk met de microscoop: je ziet steeds kleinere deeltjes; uiteindelijk kom je uit bij de energie, die de verbinding tot stand brengt, maar zelf onzichtbaar blijft. Daar ligt voor haar  een analogie met haar werk als ceramiste. “Wat je in de materie doet, is wat er in je omgaat. Je handen geven door wie je bent, op dat moment werkt het verstand alleen maar als beperking.” – bron: www.natasjalefevre.be

Strandkleding onder vuur in het Avondland

Over besmettelijke preutsheid en geniale strandkleding

Weten hoe het voelt om met een bourkini te zwemmen? Een Duitse journaliste probeerde het uit aan de Oostzee. En Tommy Wieringa auteur van o.a. Dit zijn de namen schreef over de bourkiniheisa  de onderstaande column:

Op maandag bezocht ik een vestiging van de fitnessketen Basic Fit in het Sloterparkbad in Amsterdam, waar uitsluitend islamitische vrouwen aan het sporten waren. Ze keken op toen ik binnenkwam. Een receptioniste met een hoofddoek zei vriendelijk dat ik boven moest zijn, dit was de vrouwenafdeling. ,,Ik zie alleen gelovige vrouwen”, merkte ik verbaasd op. ,,Komen er ook andere?”

,,Dit is voor alle vrouwen”, antwoordde de receptioniste met het geduld waarmee je een kind onderwijst.

Boven vertelde een sportinstructeur dat het beneden inderdaad voornamelijk voor islamitische vrouwen was bestemd, maar dat ook niet-religieuze vrouwen er gebruik van maakten, om niet geconfronteerd te worden met de hoge testosteronwaarden van mannelijke sporters.

Ik was een beetje droevig over dit teken van de tijd; de man was opgegeven, zijn gedrag was hopeloos, de vrouwen hadden er de brui aan gegeven en zich teruggetrokken in het eigen domein.

Maar ergens onder de as van de melancholie gloeide ook een vonkje weerzin op over het gescheiden sporten, dat de seksuele segregatie van de moskee weerspiegelde, waar mannen en vrouwen over het algemeen een eigen ingang hebben en gescheiden was- en gebedsruimten. Het religieuze had zich naar de openbare ruimte verplaatst, het was ongemakkelijk en een beetje onaangenaam dat er in het Sloterparkbad een fitnesszaal bestond waar ik omwille van mijn sekse niet binnen mocht.

Later in de week las ik dat de ontwerpster van de boerkini, de Australisch-Libanese Aheda Zanetti, het hooggesloten badpak niet beschouwde als een teken van onderdrukking, maar van bevrijding. De bevrijding bestond eruit dat moslima’s eindelijk naar het strand konden met een boerkini; Zanetti was in haar jeugd buitengesloten van de Australische badcultuur door haar geloof en haar sociale omgeving, die frivole badkleding verboden.

Wat een dubbelzinnig symbool is daarmee de boerkini, die zowel een teken van onderdrukking als van verlossing is. Beide zijn waar, maar het meest waar lijkt mij in dit geval de ondergeschikte positie van de vrouw, die gedwongen is haar toevlucht te nemen tot bizarre badkleding om deel te kunnen nemen aan het openbare leven.

Toen ik me ook nog de Marokkaans-Nederlandse voetballertjes herinnerde die ik vorig jaar na een rugbywedstrijd in Zaandijk in onderbroek onder de douche zag staan, scheen het me toe dat de voornaamste sociaal-culturele bijdrage van de islam aan het Westen een hinderlijk soort preutsheid was.

Preutsheid heeft de neiging zich uit te breiden, besmettelijk te zijn; zo sla ik mijn ogen neer bij vrouwen in chador, weet ik niet of ik een islamitische vrouw een hand mag geven en aarzel ik om naakt onder de douche te gaan staan bij jongens in onderbroek. Lichamelijke en geestelijke preutsheid verheft zichzelf tot norm, en infecteert ook degene die er niks mee te maken heeft.

Zowel de boerkini als het verbieden ervan is uiterst stompzinnig, maar het grotere kwaad in deze is het verbod erop. Een vrouw in boerkini is geen bedreiging, brengt niemand schade toe en belemmert niemand in zijn vrijheid; door het te verbieden gaat vrijheid verloren die men juist zegt te verdedigen.

De oorlog tegen vrouwen – Inge Vrancken

Over een strandfeestje, vrouwen, en bourkini’s

Naar aanleiding van het verbod voor moslima’s op het dragen van de bourkini en het ‘strandfeestje’ van vandaag  laat Inge Vrancken in haar opiniestuk op deredactie.be haar licht schijnen op Sue Lloyd – Roberts en haar boek The War on Women .  De enquête van iVOX voor VTM maakt duidelijk wat de mening van de Vlamingen ter zake is. En Vlaams journalist en publicist Piet de Moor ventileert zijn mening in Burkini’s voor Absurdistan.

Ach, mogen wij vrouwen zelf kiezen wat we dragen?

foto: Amy Clancy

Der Fuchs war damals der Jäger – De vos was de jager – Herta Müller*****

Over het alfabet van de angst

9789044523782Herta Müller, de Nobelprijswinnaar literatuur van 2009, schreef in 1992 de roman Der Fuchs war damals schon der Jäger. In 1993  vertaalde Ria van Hengel deze roman voor De Geus als De vos was de jager. De editie die ik las, gekocht in de ramsj in Antwerpen, dateert van 2010. Ik kocht het boek omdat ik Atemschaukel van dezelfde auteur had gelezen en verbijsterd was door het onderwerp dat ze aansneed en door de poëtische kracht van haar stijl. Je leest Müller niet omdat het je vrolijk maakt. Je leest haar werk omdat ze op onnavolgbare wijze het gevoel, de werkelijkheid, de historische feiten van een Roemeens-Duitse minderheid in het Roemenië van Ceauşescu oproept.

HAST DU EIN TASCHENTUCH, fragte die Mutter jeden Morgen am Haustor, bevor ich auf die Straße ging. Ich hatte keines. Und weil ich keines hatte, ging ich noch mal ins Zimmer zurück und nahm mir ein Taschentuch. Ich hatte jeden Morgen keines, weil ich jeden Morgen auf die Frage wartete. Das Taschentuch war der Beweis, daß die Mutter mich am Morgen behütet. In den späteren Stunden und Dingen des Tages war ich auf mich selbst gestellt. Die Frage HAST DU EIN TASCHENTUCH war eine indirekte Zärtlichkeit. Eine direkte wäre peinlich gewesen, so etwas gab es bei den Bauern nicht. Die Liebe hat sich als Frage verkleidet. Nur so ließ sie sich trocken sagen, im Befehlston wie die Handgriffe der Arbeit. Daß die Stimme schroff war, unterstrich sogar die Zärtlichkeit. Jeden Morgen war ich ein Mal ohne Taschentuch am Tor und ein zweites Mal mit einem Taschentuch. Erst dann ging ich auf die Straße, als wäre mit dem Taschentuch auch die Mutter dabei.- Jedes Wort weiß etwas vom Teufelskreis – Nobelvorlesung – Herta Müller

Het voorliggende werk is een herwerking van een filmscript tot roman. Een filmscript dat ze schreef samen met haar tweede man Harry Merkle. Het is opgebouwd uit verschillende hoofdstukjes die elk, een fase, een sequentie als het ware, uit het leven van twee vriendinnen, Adina en Clara, vertellen. Adina is lerares, Clara, ingenieur in een ijzerdraadfabriek. De vriendschap tussen beide vrouwen eindigt als het Adina duidelijk wordt dat Clara verliefd is geworden op een geheime agent, een officier van de Securitate, die de opdracht kreeg Adina in de gaten te houden. In een totalitaire gesloten staat kan zelfs het tederste zich tot verraad ontpoppen. De vossenvacht op de grond in Adina’s kamer, ooit van haar moeder als kerstgeschenk gekregen, wordt het symbool van de dreiging door Securitate achtervolgd en uitgeschakeld te worden.

Enkele passages uit de eerste drie hoofdstukjes:

De weg van de appelworm

Een kleine appel met een lange steel, veel dat nog appel had moeten worden is verhout en de steel in gegroeid. Adina bijt diep in de appel. Spuug uit, een worm, zegt Clara, hij kruipt de appel in, hij vreet er zich eenmaal doorheen en kruipt er weer uit. Dat is zijn weg.

Adina eet, de happen knarsen in haar oor, wat moet hij buiten, zegt ze, hij is toch alleen maar van appelvlees, hij is wit en eet wit vlees en schijt een bruine weg, hij vreet er zich langzaam doorheen en gaat dood in de appel. Dat is zijn weg. Blz. 19

De man in de hand

Voor Adina loopt een man, hij heeft een zaklantaarn in de hand. In de stad is vaak geen stroom, zaklantaarns horen als vingers bij de handen. In stikdonkere straten is de nacht uit één stuk, en een wandelaar is vaak niet meer dan een geluid onder een verlichte schoenpunt. De man houdt de zaklantaarn met het lampje naar achteren. De avond trekt de laatste witte draad door het einde van de straat. In de etalage glinsteren witte soepborden en roestvrije lepels. De zaklantaarn brandt nog niet, de man wacht tot het einde van de straat in de volgende kleine straat valt. Als hij de zaklantaarn aandoet verdwijnt hij. Dan is hij een man in de hand. Blz. 24

De kuif

De krant is ruw maar de kuif van de dictator heeft op het papier een lichte glans. Er zit vet in en hij glimt. Hij is van platgedrukt haar. De kuif is groot, hij verdrijft kleinere lokken naar het achterhoofd van de dictator; Die worden opgeslokt door het papier. Op het ruwe papier staat: De meest geliefde zoon van het volk. […] Het zwart in het oog [van de dictator] kijkt elke dag vanuit de krant het land in. Blz. 26

De heren van de stille straten zijn in de huizen en tuinen nooit te zien. Achter sparren, over stenen trappen bewegen zich dienstbodes; als de voeten van de dienstbodes het gras betreden, tillen ze hun ingewanden naar hun hals opdat het gras niet breekt. Blz.30

Omdat de adem van de angst in het park hangt word je traag in je hoofd en zie je in alles wat anderen zeggen en doen je eigen leven. Je weet nooit of dat wat je denkt een uitgesproken zin wordt of een knoop in je keel. Of alleen maar het op en neer laten gaan van je neusvleugels. Je wordt waakzaam in de adem van de angst. Blz. 43

Als ik in slaap val droom ik dat ik het woonblok uit loop. Er is geen straat. Ik sta in mijn pyjama, blootsvoets, aan het water en ik heb het koud. Ik moet vluchten, ik moet over de Donau naar Joegoslavië vluchten. En ik kan niet zwemmen. Blz 41

Geleidelijk maar erg langzaam wordt in de volgende hoofdstukken de spanning opgebouwd. De intense poëzie gaat hierbij soms onverwacht bruusk over in haar prozaïsch donker tegendeel: Aan het eind van de straat ligt de school, aan het begin van de straat staat een kapotte telefooncel. De balkons zijn van roestige golfplaat en zijn nergens tegen bestand , behalve tegen vermoeide geraniums en wapperend wasgoed aan de lijn. En tegen clematis. Die klimt hoog en hecht zich aan de roest. Hier bloeit geen dahlia. Hier rafelt de clematis zijn eigen zomer uiteen, bedrieglijk en blauw. Waar puin ligt, waar alles roest, breekt en vervalt, bloeit hij het mooist. Aan het begin van de straat kruipt de clematis in de kapotte telefooncel, hij legt zich op de glasscherven zonder zich te snijden. Hij spint de kiesschijf dicht. […] Zolang de clematis groen was lag er in de kapotte telefooncel een man. Blz. 51-52

De klok luidt door de populieren heen, over het schoolplein. Er loopt niemand over het plein, niemand door de gangen. De les begint niet. De kinderen zitten op de vrachtwagen voor de schol onder de populieren. Ze worden naar velden gereden die ver achter de stad liggen, naar de rijpe tomaten. […] De wrattenkettingen [de kinderen] plukken tot bloedens toe, de rode tomaten bedriegen de ogen, de kisten zijn diep en komen nooit vol. Uit de mondhoeken van de kinderen druipt rood sap, om hun hoofden vliegen tomaten, die barsten open en kleuren ook de distelbolletjes. Blz.55-59

En dan is er de man ‘met de rood-blauw gespikkelde stropdas. […] Tussen zijn oor en zijn hemdsboord heeft de man een moedervlek zo groot als een vingernagel. […] hij staat op het kruispunt, het stoplicht is rood. Als het op groen springt zal hij zich haasten, want Clara is de straat over gestoken. [..] zijn schoenen glimmen, zijn kin is glad, in zijn haar loopt een scheiding als een witte draad, Pavel, zegt hij, hij grijpt naar haar hand’. Blz.62

Uit een nauwe straat komt langzaam een vrachtwagen over het plein gereden. De zijkleppen zijn neergelaten, ze zijn met rood vlaggendoek overtrokken, de fluitjes van de agenten zwijgen, aan de mouwen van de chauffeur glanzen witte overhemd manchetten. Op de wagen staat een open doodkist. […] Tussen de rouwenden loopt Pavel. Blz.67-68

Adina wordt op het matje geroepen bij de directeur ‘Zijn wenkbrauwen trekken zich grijs en dun samen, je hent tegen de kinderen gezegd dat ze net zo veel tomaten moesten eten als ze konden, omdat ze ze niet mee naar huis mochten nemen. En uitbuiting van minderjarigen, dat heb je gezegd. ‘ Hij wordt handtastelijk, Adina verzet zich […] ‘ik zal het deze keer niet rapporteren, zegt hij.’ Blz. 75

Het vervolg laat zich raden maar niet op de manier dat het zich afspeelt. Door wat er met de vossenvacht in haar kamer in het woonblok gebeurt op ogenblikken dat ze er niet is, wordt het haar duidelijk dat ze geschaduwd wordt en maakt de angst zich van haar meester. Clara woont in hetzelfde woonblok, de link is snel gelegd. De climax valt aan het einde van de roman als ze samen met Paul, een arts met wie ze een tijdje samen was, naar het zuiden van het land vlucht om onder te duiken bij Pauls vriend, Liviu. Daar vernemen ze via tv de val van Ceauşescu en ze keren terug. De dingen zijn verschoven ‘De dochter van de dienstbode is directrice, de directeur is sportleraar, de sportleraar is vakbondsleider, de natuurkundeleraar is belast met verandering en democratie. De werkster loopt met haar bezem door de gangen en stoft daar waar foto’s hingen de lege muren af.’ Blz.246

Op de bodem van de doos liggen de poten van de vos, daarop de buik, de staart. Bovenop ligt de kop. De doos is van Clara, zegt Adina. We kwamen uit de stad, ze had schoenen gekocht en die meteen aangetrokken. Paul duwt zijn vinger door het midden van het deksel, daar komt de kaars in, zegt hij. Hij doet de doos dicht. Ik had hem willen houden, zegt Adina. Ik zat aan tafel, ik stond bij de kast, ik lag in bed, ik was niet bang meer voor hem. Paul zet de kaars in het gat, en nu de kop, zegt ze, de vos is een jager gebleven. De kaars brandt, Paul houdt de doos op het water. Hij laat hem los.’ Blz 248

Herta Müller slaagt erin om voelbaar te maken wat de terreur van een totalitair regime met de taal en de waarneming doet. Hoe het is wanneer de angst je op de hielen zit, dichter dan je eigen schaduw.

Sprache könne zwar nicht alles über eine Diktatur aussagen, aber, so Herta Müller, durch Sprache könne man seine Würde bewahren.

Alles wordt vertekende of gedepersonaliseerde werkelijkheid: ‘De moedervlek lacht en de telefoon gaat. De snijwond drukt de hoorn tegen zijn wang en zegt: nee, ja, wat, nee maar. Goed. De mond fluistert in het oor van de moedervlek en in het gezicht van de moedervlek staat alleen het felle licht en geen emotie.’ Blz 133  Zelfs de natuur vormt een bedreiging: ‘De deken [waar Adina en Clara op liggen te zonnen] ligt op het dak van het woonblok, rondom het dak staan populieren. Ze zijn hoger dan alle daken van de stad, zijn met groen behangen, ze dragen geen afzonderlijke bladeren, alleen loof. Ze ritselen niet, ze ruisen. Het loof staat loodrecht op de populieren zoals de takken, je ziet het hout niet. En waar niets meer reikt, doorklieven de populieren de hele lucht. De populieren zijn groene messen.’ Blz.8

In 2011 vraagt de Duitse Nobelprijswinnares in een open brief aan Bondskanselier Angela Merkel om in Duitsland een Museum voor Ballingschap op te richten.

In de VPRO-documentaire Alfabet van de angst vertelt Herta Müller over haar werk, gaan ze op zoek naar de bronnen van haar werk, spreken ze met de nog overgebleven bewoners van haar geboortedorp.

Jazzicoon Toots Thielemans overleden (1922-2016)

Het geheim van Toots: Wees jezelf!

Jazz-legende Toots Thielemans is op 94-jarige leeftijd thuis overleden. Dat heeft zijn manager gemeld. Hij was “nen echten Brusseleir”. Zijn bijnaam Toots werd afgeleid van de muzikanten Toots Mondello en Toots Caramata.  Toots werd als Jean Baptiste Frédéric Isidor Thielemans geboren in de Brusselse volkswijk Marollen. Hij speelde al vanaf zijn derde jaar accordeon. Op zijn zeventiende ontdekte hij de mondharmonica en hij speelde daarnaast gitaar. Thielemans raakte tijdens de Duitse bezetting in de ban van de jazz. In 1951 maakte hij als gitarist deel uit van de begeleidingsband van de Belgische zanger Bobbejaan Schoepen. In 1952 emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar hij in de band van Charlie Parker en het kwintet van George Shearing speelde. Hij heeft vervolgens samengewerkt met onder anderen Benny Goodman, Peggy Lee, Ella Fitzgerald, Quincy Jones, Bill Evans, Jaco Pastorius, Elis Regina, Pat Metheny, Billy Joel en Paul Simon. Hij wordt algemeen erkend als één van de grootste jazzmuzikanten ter wereld. bron: bruzz.be

Marc Van den Hoof, jazzspecialist en o.a auteur van Double bill. Over Jazz, sprak een laudatio uit – Toots, jazzman met geniale trekjes – bij de uitreiking van de carrièreprijs van Klara aan Toots Thielemans twee jaar geleden. Hij noemt hem een bruggenbouwer, de buurman met geniale trekjes, de gitaar- en mondharmonicavirtuoos, de meester van de improvisatie.

Improvisation? Anyone who plays anything worth hearing, knows what he’s going to play, no matter whether he prepares a day ahead or a beat ahead. It has to be with intent. – Duke Ellington in Stanley Dance – The World of Duke Ellington

Marolles 66 … du bucht ou du brol ?

Aanvankelijk stilstaande beelden, verder een video. Een serie interviews. Het gaat over de buurt, het maatschappelijke leven, het karakter van de Marollen en zijn inwoners in de jaren 60. Getuigenissen doordrenkt met een zekere nostalgie, een zekere joie de vivre, een absolute solidariteit die bezielt. De makers interviewden persoonlijkheden zoals Toots Thielemans, Mieke Caricole en dochter, vader Vanderbiest, meester Jacques Cornet, François brandweerman, Marcel van huis ‘Marcel’, Mariette, Bob, Ben, Jojo Marollien, Willy ‘de walvis’, Enrico, de inwoners van de Marollen, Belgen, Spanjaarden, Portugezen, Noord-Afrikanen die deze tijd hebben meegemaakt.

Toots Thielemans was niet alleen een groot muzikant, maar ook een schone mens,” zegt Henri Vandenberghe, oprichter van jazz- en folkfestival Brosella.

De geheimen van de Staatsveiligheid – Lars Bové*****

Speurtocht naar een schimmige overheidsdienst

Sinds de aanslagen op het Joods Museum in Brussel (24 mei 2014), op Charlie Hebdo (7 januari 2015) in Parijs en een paar weken later de verijdelde aanslag van Verviers (B), de aanslagen in de Bataclan (13 november 2015) en Brussels Airport (22 maart 2016), Nice (14 juli 2016), Munchen (22 juli 2016) stellen we ons onmiddellijk vragen naar de Belgische betrokkenheid. Leven we hier te lande met de realiteit van militairen bij gevoelige targets, met strenge controles van tassen en rugzakken bij massa-evenementen, in luchthavens en in musea, met het verhogen of verlagen van de terreurdreiging door het OCAD, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, waaraan de Staatsveiligheid samen met de politie, de militaire inlichtingendienst en tal van andere overheidsdiensten informatie moeten bezorgen om de dreigingsanalyse te kunnen maken zijnde: laag, gemiddeld, ernstig of zeer ernstig.

Binnen het geschetste kader stelde ik mezelf dikwijls de vraag: ‘Staatsveiligheid, hoe werken ze daar eigenlijk?’ Ik denk dan aan het Belgacom afluisterschandaal. Was Staatsveiligheid daar dan niet van op de hoogte? Of het afluisterschandaal bij de Europese Raad door Rusland. En de teruggekeerde jihadistrijders, hoe konden ze onder de radar blijven? Werkt onze Staatsveiligheid efficiënt genoeg ? Beschikken zij over voldoende middelen, de eeuwige kritiek die we in verband met de werking van Staatsveiligheid of de Veiligheid van de Staat / Sûreté de l’État  zoals deze overheidsdienst officieel heet, in de media horen. Veel vragen en geheimzinnigheid dus rond deze geheime dienst.

Lars Bové – foto: lannoo.com

Het boek De geheimen van de Staatsveiligheid, Lannoo, 2015 van onderzoeksjournalist bij de krant De Tijd, Lars Bové, kwam als geroepen om mijn nieuwsgierigheid te stillen. In een prettig leesbare stijl beschrijft hij zijn Speurtocht naar een schimmige overheidsdienst . Hij onderwerpt de voormalige en huidige administrateur-generaal aan een indringend interview; ontmoet in kroegen, tavernes en cafés voormalige en huidige inspecteurs en speurders die anoniem uit de biecht klappen; wordt ontvangen door het Comité I, de waakhond die toezicht houdt op de Staatsveiligheid; neemt een interview af van Stefaan De Clerck, voorzitter van de Raad van Beheer bij Belgacom, die tweemaal minister van Justitie was en onder wie er in 2010 de wet op de Bijzondere inlichtingsmethodes of BIM kwam, wet die de Staatsveiligheid alle mogelijke onderzoeksbevoegdheden geeft. Tussendoor geeft hij zijn persoonlijke inzichten en commentaren op wat hij meemaakt en verneemt en last vier specifieke Dossiers in – MI5, De eerste telefoontap, EU Confidential, Mohammed cartoon –  die mee de vinger op de wonde leggen van de  lacunes en de disfuncties  van de Staatsveiligheid. Hij maakt een vergelijking met de buitenlandse inlichtingendiensten en realiseert zich wat kan en niet kan binnen de Belgische context die, vooral wat Brussel betreft, toch een sterk internationaal karakter heeft met de aanwezigheid van de EU, de NATO en vele ambassades.

Hallucinant zijn Lars Bovés vaststellingen en al geeft hij toe dat zijn boek wellicht ontstaan is op een ogenblik dat er een keerpunt op gang is gekomen in de werking van de Staatveiligheid en dat er met de huidige administrateur-generaal een andere weg is ingeslagen toch voel je ook aan zijn schrandere commentaren dat er nog een lange weg te gaan is en dat meer openheid van en meer aandacht voor de dienst o.a. van de politici  niet zou schaden. In een concluderend hoofdstuk stelt hij: “De Staatsveiligheid is even onmisbaar als gevaarlijk voor onze democratie, zoals elke inlichtingendienst in welk land ook dat is. Daarmee omgaan vergt een sterke controle op de inlichtingendiensten en België mag best trots zijn op de externe controlemechanismen die de voorbije jaren zijn opgebouwd. […] De stille successen die de mensen van de Staatsveiligheid boeken, halen bijna nooit de pers. Nochtans zouden ze de vicieuze cirkel kunnen doorbreken waardoor alleen de mislukkingen van de dienst in de openbaarheid komen. Maar ook haar successen houdt de Veiligheid van de Staat liever geheim. Het versterkt mijn overtuiging dat het eerste slachtoffer van al die geheimzinnigheid de Staatsveiligheid zelf is. Onbekend is onbemind.”

Meer informatie over het boek in De Tijd: Dossier De geheimen van de Staatsveiligheid en in MO*: Tien zaken die u nog niet wist over Staatsveiligheid.

Pruimelaar

Nostalgie in driekwartsmaat

Reine Victoria – foto: frie peeters

Hij droeg vorig jaar geen vruchten, de 30-jarige pruimelaar in de boomgaard. Dus gaf ik hem in de herfst op een vorstvrije dag een flinke snoeibeurt, oud en ziek hout weg uit zijn kruin en wilde scheuten bij de stam eveneens. De zachte lente spaarde zijn bloesems en kijk, vandaag beloont hij ons opnieuw met een overvloedige opbrengst. Het gaat om een oude pruimensoort Reine Victoria, afkomstig uit Alderton in Sussex, Engeland en in 1844 in de handel gebracht. In zijn buurt stond een welig uitgegroeide Reine Claude maar die ging tegen de grond na een felle storm; een schimmelziekte had huis gehouden in zijn wortelgestel. De Reine Victoria is altijd al mijn lieveling geweest, aangenaam van smaak en lekker in fruitsalades, op fruittaartjes, als pruimencompote en in dessertjes met crème anglaise. In mijn grootmoeders diepe kom uit de jaren 1925, staan ze te blinken en ik denk terug aan  de tijd toen we – mijn moeder (1926-1977) en mijn grootmoeder (1902-1979) – in de zomerse nadagen van augustus de pruimen ontpitten, weckglazen spoelden, de weckketel in de gaten hielden, confituur roerden en dat alles volgens de jaarlijkse vaste rituelen van moeder op dochter op kleindochter.

Vandaag hoorde ik op radio 1 in De zomer van 2016 – Lies Steppe en liedjes over dromen  de pruimelaarpoëzie van Buurman, de Belgische rockgroep uit Limburg, die in dit lied hun melancholie wegzingen in trage walsmaat:

Hier op dit heilig stuk grond
waar een pruimelaar stond
mis ik u zo

Hier waar de tovenaar sprak
en verbeelding regeerde
over wat er ontbrak

Kom geef mij uw hand
vraag mij ten dans nu het nog kan
Kom geef mij uw hand
en wals deze laatste wals met mij

en nu, nu de tovenaar zwijgt
en er niets overblijft
dan melancholie

Kom geef mij uw hand
vraag mij ten dans nu het nog kan
Kom geef mij uw hand
en wals deze laatste wals met mij

Kom geef mij uw hand
vraag mij ten dans nu het nog kan
Kom geef mij uw hand
en wals deze laaste wals met mij

En hier op dit heilig stuk grond
waar een pruimelaar stond

Zo mooi, zo van-de-dag, deze Pruimelaar van Buurman !

%d bloggers liken dit: