
Het Caermersklooster ligt in het Gentse Patershol. Die wijk is vandaag de dag bekend voor de vele restaurants die achter de historische gevels schuilen. Dat stadsbeeld dateert maar van het einde van de 20ste eeuw. In de 12de eeuw bevolkten vooral ambachtslieden zoals schoenmakers (‘corduwaniers’) deze wijk. Later bouwden advocaten en magistraten hier hun mooie burgerhuizen.Voor hun werk moesten zij immers vaak in het Gravensteen zijn: dat was tot de 18de eeuw de zetel van verschillende bestuursorganen. Tijdens de industriële revolutie verarmde de wijk tot een arbeidersbuurt in de schaduw van detextielfabrieken. Daarna kwam de opwaardering van de wijk.

De naam Patershol zou teruggaan op een donkere gang die onder de infirmerie van een klooster naar de Plotersgracht liep.Het was het ‘klooster van de geschoeide karmelieten’. De karmelieten waren oorspronkelijk kluizenaars in het Nabije Oosten.De heilige Maagd Maria zou hen op de berg Karmel in Palestina bevolen hebben om een kloosterorde te stichten: vandaar de naam karmelieten of de volksnaam vrouwebroers.

OER is een weerspiegeling van een belangrijk kantelmoment in de Vlaamse kunstgeschiedenis, van ca. 1881 tot 1930. De tentoonstelling brengt een uitzonderlijke selectie van topstukken van de meest invloedrijke schilders uit die periode; de stukken bevinden zich grotendeel in privébezit en worden voor de eerste keer getoond aan het publiek.
Vanaf de 19de eeuw wordt België een van de belangrijkste industriële naties van de wereld. Boeren worden arbeiders. Ze verlaten het platteland voor de stad, en hokken daar dicht op elkaar gepakt in stinkende beluiken. Fabrieksschoorstenen walmen dag en nacht. Geen wonder dat het heimwee naar het verloren boerenverleden steekt.
Kunstenaars als Emile Claus, Gustave Van de Woestyne, George Minne en Valerius De Saedeleer verlaten het vuile Gent. In de Leiestreek kunnen ze vrij ademen, en vinden ze echo’s van de verloren idylle. Elk op hun manier zoeken ze – bewust of onbewust – hun ‘roots’. De een vindt die in rijpe korenvelden, de ander in de bruegeliaanse poëzie van een winterlandschap of in het getaande gezicht van een boer. In hun schilderijen, beelden en tekeningen zweemt een soort collectieve essentie van wat Vlaanderen is. Een monumentale, complexloze en vaak bijna spirituele ode aan de streek en haar bewoners.

Maar ook buiten Latem wordt geschilderd. In Oostende schippert James Ensor tussen reële vissers en burleske fantasieën – want ook absurde humor blijkt typisch Vlaams.
En bij het begin van de 20ste eeuw voelt Léon Spilliaert zich verloren in een steeds sneller veranderende wereld. En dan moet de oorlog nog beginnen.

De Eerste Wereldoorlog blijkt een breuklijn. Buitenlandse ballingschappen maken dat kunstenaars als Gust. De Smet, Frits Van den Berghe, Constant Permeke en Edgard Tytgat voeling krijgen met wat internationaal beweegt op de artistieke scène.


Ook zij halen inspiratie uit het volkse leven en vullen deze aan met caféinterieurs, kermissen, circussen en variété. In de kunstwerken verweven zij hun eigen emoties en creëren een hoogst persoonlijke blik op de toenmalige wereld.

Nog tot 6 augustus 2017 – meer info: www.caermersklooster.be
Tekstbron: brochures van de tentoonstelling en het Caermersklooster