Knap dertig jaar na de feiten die Geert Mak in de reeks In Europa uiteenzet, schrijft Jens Christian Grøndahl zijn roman Rode handen, Meulenhoff, 2006.
Een jonge naamloze verteller ontmoet aan het eind van de jaren ’70 op het station van Kopenhagen toevallig de mysterieuze jonge Sonja, die hem een sleutel voor een bagagekluis laat bewaren. Zij rookt een sigaret van het merk Rote Hände. Even later verdwijnt Sonja weer, terwijl de kluis een groot bedrag in Duitse marken bevat. De verteller kan de jonge vrouw niet vergeten: “Zij moest ongeveer even oud zijn als ik, misschien iets jonger, dun met sprietig haar en een spitsgezicht”. Pas een paar decennia later ontmoeten de twee elkaar opnieuw. Zo krijgen we terugblikkend het verhaal van Sonja, die in de jaren ’70 als au pair werkte in Frankfurt en door toeval verliefd werd op iemand uit de Rote Armee Fraktion. Naïef en onwetend fungeert ze verkleed als studentin uit Göttingen om een koffer contrabande op te halen, en even later mag zij de vluchtauto klaarzetten die haar nieuwe kennissen nodig hebben na een bankoverval waarbij een dode valt. Twintig jaar later wordt haar ex-geliefde in Damascus samen met andere leden van de RAF opgepakt en in een speciale gevangenis berecht. Als de verteller en Sonja samen het proces tegen de daders in Duitsland bijwonen, geraken zij in een soort ‘transitruimte’ van levensvragen naar de essentie van leven, vrijheid, liefde en de rol van de ethiek in het geleefde leven ‘met rode handen’. Sonja besluit de weduwe van de destijds vermoorde politieagent op te zoeken: catharsis of fiasco?
In deze ‘transitruimte’ veert de scherpzinnige denker in de meesterlijke verteller Grøndahl op. Zo’n geschiedenis vertellen is één ding, die geschiedenis ethisch doorgronden een ander. De verteller en Sonja krijgen al pratend een filosofische verstandhouding met elkaar:
‘Ze is een van die vrouwen die met ouder worden mooier worden, omdat de tijd verzacht wat ooit hard leek en de persoonlijkheid door het perfecte masker van de jeugd heen laat schijnen.’ Blz.98
Nu keek ze met een vriendelijke blik van herkenning naar me, alsof de jaren ons dichter bij elkaar hadden gebracht, ook al hadden we die los van elkaar doorgebracht. Rijp, maar niet geknakt, dacht ik. Gold dat voor ons allebei? Blz.98
Had het Sonja werkelijk al die jaren zo verschrikkelijk bezwaard als ze eraan moest denken waar ze zonder het te weten aan had meegedaan? Misschien niet maar aan de andere kan was ze erbij geweest, of ze er nu last van had of niet. Afgezien van de vraag of ze haar toevallige medewerking al of niet als haar verantwoordelijkheid beschouwde. Blz. 116
“Thorwald en Angela [andere RAF-leden, BK] behoorden tot een generatie die als eerste had beleefd dat meer mensen welstand bereikten dan ooit tevoren en toch dachten ze in volle ernst de arbeidersklasse te vertegenwoordigen in haar gewapende opstand tegen het kapitalistische systeem.” Blz. 126
“Je ziet het verschrikkelijke dat in de wereld gebeurt,” ging ze verder, […] “De werkelijkheid is alleen werkelijk als ze gemeenschappelijk is en het zelfde geldt voor de bevrijding. Die wordt pas mogelijk als je in staat bent om jezelf net zo grondig te vergeten als de mensen om je heen de brandende Vietnamese kinderen vergeten. Dan pas ben je in staat om te doen wat er gedaan moet worden om alles anders te laten worden.” Blz. 128
“Misschien is het een bevestiging,” zei ze, “ schieten en moorden. Een inwijding in de nieuwe werkelijkheid, waar het er niet toe doet wat je voelt en wie je bent. Waar één enkele dode politieagent niet opweegt tegen alle dode Vietnamezen. Waar hij verdwijnt in het grote perspectief, dat het enige werkelijke is, omdat de geschiedenis de enige werkelijkheid is.” Blz. 129
“Wat gevoelloosheid betreft, lijken het werkelijkheidsbeeld van de rechtbank en dat van de terroristen op elkaar,” zei ik, ”Maar jij zegt dat het met afschuw begint?”
“Ja.”
“Het gevoel van onwerkelijkheid?”
“Ja.”
“Dus aan de ene kant heb je de afschuw en aan de andere de onpersoonlijke gevoelloosheid. En tussen die twee?”
“Tussen die twee uitersten leven de meeste mensen hun leven zonder ongelukken te maken voor anderen dan voor henzelf en hun naasten.” Blz.129
De levensbeschouwing van een hele generatie, ook de minder gewelddadige vertegenwoordigers ervan, wordt doorgelicht, terloops, alledaags, maar daardoor niet minder pertinent. En niet minder toegewijd, liefdevol haast. Grøndahl is een chirurg die zijn patiënten teder bejegent. Al hanteert hij zijn pen als een scalpel. De geschiedenissen die aan de orde zijn worden niet vrijblijvend bekeken. Het zwaartepunt in de roman is de beschrijving, de zelfreflectie, de analyse.
Met dank aan de Leeswolf, de Volkskrant en Streven