Beschaving begon voor de mens met het kunnen reflecteren over zichzelf, met de zin voor creatie en schoonheid. Grottekeningen, beeldhouwwerken, monumentale gebouwen, schilderijen willen iets uitdrukken van wat de mens in een bepaalde tijd bewoog, overkwam, beangstigde, ontroerde, beoogde. Het boek dat ik de voorbije dagen las, had ik op geen betekenisvoller moment in de tijd kunnen lezen. Het vluchtelingendebat dat al enkele jaren in onze media woedt en waar ‘Fort Europa’ geen oplossing voor blijkt te vinden, lijkt wel een grootschaliger herhaling van wat zich gedurende de Tweede Wereldoorlog in Europa afspeelde ten aanzien van de joden. Dictatoriale regimes, oorlog, religieuze conflicten, klimaatverandering met armoede tot gevolg, hebben een migratiestroom op gang gebracht waar de Europese Unie geen blijf mee weet. Andermaal staan dus mensen aan de grenzen van verschillende Europese landen en vragen om asiel.

Het boek van Humo-journalist Mark Schaevers Orgelman. Felix Nussbaum. Een kunstenaarsleven, Bezige Bij, A’dam, 2014 – waarvoor hij in 2015 de Gouden Boekenuil in ontvangst mocht nemen – maakt aan de hand van het leven van de Joodse kunstenaar Felix Nussbaum uit Osnabrück, Nedersaksen, Duitsland, duidelijk hoe minutieus, doelgericht en meedogenloos het nazi-regime ‘de oplossing’ voor de uitroeiing van de Joden orchestreerde. Nussbaum verbleef behalve in Rome, Parijs en de Italiaanse Rivièra ook geruime tijd in Oostende en Brussel op steeds weer andere onderduikadressen samen met zijn levensgezellin Felka Platek. In Duitsland werd zijn oeuvre in de jaren 30 van vorige eeuw volledig vernietigd, maar hij bleef als exilkunstenaar verwoed verder schilderen in het bewustzijn en de existentiële angst dat als hij deze nazi-waanzin niet zou overleven, zijn schilderijen dat hopelijk wel zouden doen en komende generaties duidelijk maken in welke barbarij de wereld terecht was gekomen.
Ik laat hier verder Kurt De Boodt aan het woord in zijn recensie voor Ons Erfdeel:
Schilderijen willen gezien worden. Ze snakken naar kijkers. In duisternis verschrompelen ze tot een herinnering die gaandeweg vervaagt. Zonder licht op hun verfhuid én de weerspiegeling in onze ogen bestaan ze hooguit materieel. Niet “werkelijk”. Niet als beelden die iets losmaken. Niet als verf die kleuren uitdraagt naar de buitenwereld of als een getuigenis van een schildersleven, een tijdgeest, de condition humaine. Zonder kijkers vinden schilderijen geen weerklank in het zichzelf voortdurend updatende web dat beeldende kunst heet.
Het overkwam Felix Nussbaum (Osnabrück, 1904) een kwarteeuw lang nadat de nazi’s in september 1944 in Auschwitz-Birkenau zijn laatste levensspoor hadden uitgewist. Pas in 1970 begonnen schilder en oeuvre aan een revival, nadat 117 schilderijen die Nussbaum in 1942 had ondergebracht bij een Brusselse kunsthandelaar, waren vrijgeven. Steeds meer werken kwamen aan het licht. Ontstellende schilderijen van een ontredderde mens in een ontmenselijkende tijd. Hoe langer hoe meer werd Nussbaums werk naar waarde geschat, met alle materialistische bijverschijnselen: veilingprijzen die de hoogte ingaan, vervalsingen, dubieuze verkopers, bedroevend gesjacher met tijdens de Tweede Wereldoorlog ontvreemd erfgoed. Het wolvengedrag kon er blijkbaar nog bij. Het allerbelangrijkste blijft de slotsom: vijfhonderd werken zijn weer aan het licht gekomen. Voor de Joodse gemeenschap en al wie met de twintigste eeuw in het reine wil komen, liet Nussbaum als slachtoffer en schilder van de Holocaust (en veel meer dan dat) een onschatbaar symbolisch kapitaal na.
Nussbaum is geen beeldenstormer, geen avant-gardist maar een stille nabeschouwer. Net als René Magritte is hij bovenal een beeldenmaker die het atelier – de eigen leefkamer – schoon achterlaat. Als ze eenmaal zijn gezien, komen de beelden los van de drager en prenten ze zich in ons geheugen. Vandaag maakt Nussbaums oeuvre deel uit van de twintigste-eeuwse schilderkunstige canon. Mark Schaevers schreef over deze wonderlijke wederopstanding een spannend boek dat de schilder en diens oeuvre stap voor stap tot leven wekt.
Gemaskerde schilder
Mark Schaevers laat Nussbaums schildersleven aanvangen in Oostende, op 4 maart 1935 tijdens carnaval. De ‘intrede in Oostende’ roept meteen Ensors meesterwerk voor de geest, De intrede van Christus in Brussel: zelfportret, lijden, satire én verzet tekenen Ensor en Nussbaum ten voeten uit. Het is een gelukkige vooruitblik. Nussbaum treedt gemaskerd zijn biografie binnen. In Oostende wordt de schilder de Nussbaum zoals we hem ons vandaag (opnieuw) herinneren. Op het podium van de maskerwedstrijd schouwt niemand minder dan James baron Ensor de gemaskerden: “de maskerschilder neemt notitie van de gemaskerde schilder”. Hier en nu legt een schildersleven zich in een bepalende vorm. De schilderijen met maskers uit het “maskerjaar” 1935, die Schaevers ons overigens pas op bladzijde 140 laat zien, vormen een eerste scharnierpunt. Een jaar later laat Nussbaum de maskers als rekwisiet vallen. De twintig zelfportretten die hij in 1936 maakte, peilen niet zozeer naar de binnen- als wel naar de buitenwereld.
Hoe sta ik in dit leven? Hoe tekent dit leven mij? Het gelaat is een leeg canvas waarop de schilder uit een breed palet emoties aanbrengt, als een acteur voor de spiegel. Het gezicht is een rembrandteske tronie. Ik is telkens weer een ander. In de vertekening en uitvergroting schuilt de waarheidsgetrouwe weergave van groteske jaren.
Nussbaum wordt pas in exil Felix Nussbaum. Hij is als Duitse Jood zijn land uitgejaagd. Hij moest zijn verblijf aan de Duitse academie in Rome – de zonnige Villa Massima waar elke kunstenaar over een eigen atelier beschikte, een ongeziene luxe – in 1933 onverhoeds afbreken nadat Hitler tot Rijkskanselier was benoemd. Bittere speling van het lot: de beeldhouwer Arno Breker huist in Rome in het atelier pal naast dat van Nussbaum. Breker werd tijdens de oorlog Hitlers hofkunstenaar. Het nazisme maakte de ene kunstenaar en kraakte de andere. Het nationaalsocialisme ontnam Nussbaum uiteindelijk zijn nationaliteit, zijn identiteitsbewijs, zijn bestaan én de herinnering aan dat bestaan. Heeft de oorlog de schilder soms ook niet gedeeltelijk gemaakt?
Zeker. Maar het is geenszins de verdienste van de nazi’s, die moderne kunst juist “ontaard” verklaarden, maar louter van Nussbaums bewonderenswaardige weerbaarheid. De schilder die uitmunt in (zelf)portretten van een bewogen tijd, overtreft zichzelf naarmate de toestand heikeler wordt. Dat is terugblikkend het godswonder: hoe meer de mens ten onder gaat, hoe sterker de kunstenaar groeit.
Ontnuchterende schilderijen
In 1939 schildert Nussbaum vier schilderijen die zijn emigrantenbestaan oproepen. Kijk maar, het is zoals Schaevers noteert: “Het oorlogsgevaar focust zijn werk, elk doek is goed.” De ontnuchterende schilderijen die Nussbaum na zijn verblijf achter het prikkeldraad van het Vichy-concentratiekamp in Saint-Cyprien maakte, dat cynische onderkomen op het strand aan de Middellandse Zee, hakken erin als scènes uit de hel van Jheronimus Bosch. Ziehier de mens: een schijtend hol boven een verroeste ton. Een tweede breuklijn, na Oostende, tekent zich in het schildersleven af: “Saint-Cyprien, zeggen die schilderijen, is een scheur in zijn bestaan, een stuk vrolijkheid is voorgoed weggelekt. Het prikkeldraad zal nooit meer uit zijn gedachten en zijn werk verdwijnen. Saint-Cyprien was zijn intrede in de wereld van de vernedering, zonder recht van retour.” En toch: bij zijn terugkeer in Brussel werkt Nussbaum het ene meesterwerk na het andere af. Op een Brusselse binnentuin toont hij trots zijn Jodenpas. Het “notenboompje” (koosnaam door zijn vrouw Felka, een complexe figuur in de schaduw) is geknakt, maar nog lang niet geveld. Op zijn laatste zelfportret, in ontbloot bovenlijf achter de schildersezel, kijkt Nussbaum ons – en de voortmalende oorlogsmachine – verbeten aan. Zie mij schilderen. Zie mijn enige verweer. Dit breekbare verzet waarin ik uitmunt. Alleen mijn kunst kan nog mijn wereld redden.
De wandelende jood
Op Nussbaums laatste schilderij, het breugeliaanse Triomf van de dood (1944), is het vlees verdwenen. Skeletten musiceren op opgestapeld puin. De herinnering aan de beschaving ligt aan flarden. Maar ook op dit geschilderde slotakkoord klinkt in een verfrommelde partituur onderaan links Nussbaums onstilbare verzet door. Mark Schaevers spaart het verhaal achter dit muziekstukje 46 bladzijden op, tot het bitterzoete einde. Ook over de dood van Nussbaum zet Schaevers ons even op het verkeerde been. Alleen al voor die prikkelende passages moet u het boek lezen. Maar nog meer om in stukjes en brokjes het bestaan en het glorieuze oeuvre van Nussbaum leven in te blazen. Opnieuw en opnieuw.
De beelden van Arno Breker liggen in puin. Felix Nussbaum verrees als een feniks uit diezelfde oorlogsas. Op zijn doeken duikt geregeld een straatmuzikant op aan een draaiorgel. Mark Schaevers ziet in de man de wandelende Jood, de opgejaagde zwerver die Nussbaum werd. Net als die muzikant wilde de kunstenaar een echo nalaten, in de openbare ruimte maar ook in de tijd. Mark Schaevers laat in zijn boek het triomferende oeuvre in alle toonaarden resoneren.Wie zijn magistraal gecomponeerde Orgelman leest, zal het levenswerk van Nussbaum niet licht vergeten.
Ik vond dit één van de mooiste en fascinerendste non-fictie boeken die ik ooit gelezen heb! In Berlijn bezocht ik het Joods museum en ik kwam te weten dat Daniel Libeskind, de beroemde architect, ook het museum voor Nussbaum in Osnabrück heeft ontworpen. Ik ben er nog niet geraakt, maar het ontwerp moet absoluut een aanrader zijn!
LikeGeliked door 1 persoon
Ik ging eveneens door een bijzondere leeservaring. Een heel aparte en doorleefde biografie is het. Op de website van Osnabrück ving ik een glimp op van Libeskinds ontwerp van het Nussbaummuseum dat dit jaar z’n twintigjarig bestaan viert.
LikeLike