Het oratorium Theodora (1749) van Georg Friedrich Haendel (1685-1759) – Em. prof. Ignace Bossuyt -KU Leuven, Faculteit Letteren, Onderzoeksgroep Musicologie

De schepping van het oratorium in het Engels staat op naam van de geïtalianiseerde Duitser Georg Friedrich Haendel. Vooral vanaf 1739, toen de interesse voor de Italiaanse opera in Londen begon te tanen, legde Haendel zich toe op het oratorium, zoals de opera een bij voorkeur dramatisch genre, maar niet-scenisch uitgevoerd (al bood het soms wel mogelijkheden daartoe), overwegend op Bijbelse thema’s (vooral het Oude Testament). Ze zijn wel niet te beschouwen als ‘religieuze’ en nog minder als ‘liturgische’ werken. De Engelse oratoria werden overigens in dezelfde theaters uitgevoerd als de Italiaanse opera’s en niet in kerken. Het etiket ‘religieus’ kregen ze vooral opgekleefd door het overweldigende (en duurzame) succes van Messiah (1741), dat, zoals Israel in Egypt, geen dramatisch, maar een episch koor-oratorium is, exclusief gebaseerd op Bijbelteksten, zonder echte intrige en veeleer contemplatief van aard. De andere oratoria zijn geschreven op speciaal geschreven libretti, zoals de Italiaanse opera’s, waarin sterke, heldhaftige personages optreden, een thematiek die erg in de smaak viel van het Engelse publiek wegens de combinatie van ontspanning en ‘lering’, ‘entertainment and edification’. Het ‘belerende’ is vaak ook doordrongen van patriottische ideeën, met name de verheerlijking van het Engelse koningshuis (zoals Judas Maccabaeus, gecomponeerd na het neerslaan van een opstand in Schotland.

Haendels voorlaatste oratorium Theodora is qua thematiek een uitzondering omdat het gebaseerd is op een vroegchristelijke heiligenlegende, dat de componist uitwerkt als een bijzonder sterk drama, met uitstekende karaktertekeningen. Zoals steeds bij Haendel neemt het koor een centrale plaats in: het neemt actief deel aan de handeling of geeft moraliserende commentaar (zoals in het Griekse drama en onder invloed van de toneelwerken van de Franse auteur Jean Racine). De stilistische veelzijdigheid van de koren is verbluffend. Daarnaast bevat het oratorium de ingrediënten typisch voor de opera: verhalende en dramatische recitatieven en lyrische en dramatische aria’s waarin Haendel zijn talent om met vaak minimale middelen een maximum aan emotionele expressie te bekomen meesterlijk tentoonspreidt. Het orkest speelt daarbij ook een cruciale rol.

Het libretto is van de hand van Thomas Morell, Haendels belangrijkste Engelse librettist, naar het boek van de filosoof en scheikundige Robert Boyle (1627-1691), The Martyrdom of Theodora and Didymus.

Theodora en Irene

Personages:

Theodora (sopraan), christin – Irene, haar gezellin

Didymus (alt), Romeinse officier en christen – Septimius (tenor), Romeinse officier, vriend van Didymus

Valens (bas), Romeinse stadhouder van Antiochië – een bode (tenor)

Koor van christenen – Koor van heidenen (SATB)

Orkest: strijkers, dwarsfluit (2), hobo (2), fagot, hoorn (2), trompet (2), pauken, basso continuo.

DVD: Theodora (solisten, koor, Les Arts Florissants, o.l.v. William Christie – NVC Arts 0630-1581) – scenische uitvoering in een regie van Peter Sellars

Korte inhoud

Valens geeft opdracht dat iedereen op de verjaardag van keizer Diocletianus hulde moet brengen aan de keizer op een feest ter ere van Jupiter. Hij spreekt dreigende taal tegenover de christenen die weigeren. Hij wenst snel het besluit van Theodora te vernemen: ofwel offert ze aan de goden ofwel valt zij ten prooi aan de wachters. Zij wordt gevangen genomen; zij raakt in paniek, maar vat ook moed door de gedachte aan het paradijs. Didymus bekent aan Septimius dat hij christen is en Theodora bemint. Hij krijgt van hem de toestemming om Theodora te bezoeken. In de gevangenis slaagt Didymus er na veel aandringen in haar te overtuigen om van kleren te verwisselen zodat zij kan ontsnappen. Wanneer Theodora door de christenen met blijdschap wordt onthaald, brengt een bode het bericht dat Didymus veroordeeld is. Theodora hoopt dat zij hetzelfde lot mag ondergaan en geeft zich aan. Septimius probeert tevergeefs hen nog te redden, maar Valens weigert en beslist uiteindelijk dat ze beiden zullen sterven. In de slotscène overdenkt Irene de kracht van de liefde die de dood overwint. Het grandioze slotkoor O love divine, thou source of fame, is een verheerlijking van de goddelijke liefde.

In zijn tijd was het oratorium geen groot succes, maar later werd het als een van Haendels meesterwerken onthaald – en terecht. Haendels inleving in de psyche van de personages is meesterlijk: de machtsgeile stadhouder Valens, de tedere, maar rotsvast aan haar geloof getrouwe Theodora, haar liefdevolle gezellin Irene, de beminnelijke, maar standvastige Didymus, de aanvankelijk woedende Septimius, de rechterhand van Valens, die evolueert naar een begripvolle medestander van Didymus en Theodora.
Het werk bulkt van de memorabele, ontroerende momenten, zoals de scènes in de gevangenis (Theodora alleen en de confrontatie met Didymus), het optreden van Septimius die de ultieme straf nog poogt te verhinderen, de reacties van de christenen onder leiding van Irene, de terdoodveroordeling en de executie van Theodora en Didymus.

In dit werk raken Haendel – en Morell – een aantal universele thema’s aan die de mens, toen en nu, beroeren: vastberadenheid (de ‘constantia’), waarheidsliefde, eerbaarheid, aanvaarding van het levenseinde, martelaarschap, offerbereidheid, doodsverlangen en zelfdoding, de onafwendbaarheid van het lot, godsdienstvrijheid en tolerantie.

Het UDLL-publiek kon genieten van 5 fragmenten: 1. Ouverture 2. Arrestatie van Theodora 3. Theodora alleen in de gevangenis 4. Didymus bevrijdt Theodora 5. Executie van Theodora en Didymus. Het waren dramatisch en emotioneel zeer sterke fragmenten die ons lieten kennismaken met een ‘onvolprezen’ oratorium van G. F. Händel.

Ignace Bossuyt (°1947) is emeritus professor musicologie van de KU Leuven, waar hij zijn carrière volledig uitbouwde. Als docent was hij verantwoordelijk voor alle cursussen vanaf het vroege christendom tot Johann Sebastian Bach (+1750). Zijn musicologisch onderzoek spitste zich vooral toe op de polyfonie uit de renaissance, waarover hij ook aan buitenlandse universiteiten doceerde (Utrecht, Parijs, Bristol, Urbino, Krakau en de Erasmusleerstoel aan Harvard University in Cambridge, Mass.). Daarbuiten publiceerde hij voor een ruimer publiek vooral monografieën over de barokperiode, onder meer over Johann Sebastian Bach, Georg Friedrich Haendel, Jean-Philippe Rameau en Alessandro Scarlatti. Recent verschenen:
In 2021: De onvermoede schatkamer van de Duitse barokmuziek van Schütz tot Bach (1650-1700), 432 p., een grondige kennismaking met 50, vaak onbekende en ten onrechte vergeten componisten uit de bloeiperiode van de Duitse barok.


In 2022: Georg Friedrich Haendel. De jonge jaren (1685-1713), een diepgaande studie over de jeugdperiode van Haendel vooraleer hij zich in 1713 definitief in Londen vestigde.
Hij is verder vooral geïnteresseerd in de nawerking van de klassieke oudheid en de Bijbel in de West-Europese muziek (zie o.m. de website http://www.kunstontmoetingen.com. – Klassieke literatuur als inspiratie voor muziek en beeldende kunst)

Met dank aan em. prof. Bossuyt en UDLL

%d bloggers liken dit: