Het kunstwerk ‘Zevenduizend eiken’, door Joseph Beuys in 1982 gepresenteerd, kent geen definitieve vorm. Aanvankelijk bestond het uit een massief blok van zevenduizend basalten zuilen. En potentieel evenveel bomen. Elke eik die in de jaren erna in en om kunststad Kassel geplant werd, kreeg een van de zuilen mee.
Zo werd het oorspronkelijke basalten sculptuur steeds kleiner, terwijl het gehele project groeide. Een positief en sociaal kunstwerk, aldus Beuys, dat decennia later nog steeds continu van vorm verandert. De eiken groeien, worden ziek, er rijden auto’s tegenaan, ze zaaien zichzelf uit.
Al deze dingen heb ik niet geleerd uit Sara Baumes roman ‘Zevenduizend eiken’, maar wel dankzij het boek. Hoofdpersoon Frankie, 25 jaar oud, is opgeleid tot beeldend kunstenaar maar leeft van het witten van museummuren. Dwangmatig overhoort ze zichzelf over kunst. Bij alles wat ze ziet en ervaart, de hele dag door. Het waait – kunst over wind. Er is kunst over opstaan, over verdwalen, over vogels, over alle aspecten van het leven. Er horen namen en jaartallen bij, die Frankie meestal wel kan opdiepen uit haar hoofd.
Geruststellend is dat maar zeer ten dele. Vooral verhoogt het haar besef dat alles wat je kunt bedenken al bestaat. Anderen hebben dat al voor je gedaan. Frankie is, kortom, nutteloos.
En depressief. Daar praat ze liever niet over. Als enige, lijkt het wel. Vooral in de media komt ze steeds meer mensen tegen die over hun al dan niet voorbije somberheid vertellen. Aanvankelijk vooral beroemdheden en semiberoemdheden, toen wederhelften van semiberoemdheden, ‘en nu kan iedereen met een vlotte babbel zendtijd krijgen om over zijn of haar verschrikkelijke strijd te praten.’
‘Iedereen’, het is een verdacht concept voor Frankie. Zozeer zelfs dat ze haar baan en huis in het drukke Dublin opzegt en op het bladstille Ierse platteland in het huis van haar overleden oma trekt. Frankie’s ouders vinden het een slecht plan. Net als iedereen (daar heb je ze weer) zijn ze ‘bang om helemaal alleen te zijn en vertrouwen ze het niet als mensen daar bewust voor kiezen.’
In de sjofele bungalow van haar grootmoeder wil Frankie zonder dat iemand het ziet of zich ermee bemoeit ‘beter worden’. Wat dat inhoudt lijkt ze niet heel helder te hebben. De manier waarop ook niet. Ze ligt languit op haar oma’s stoffige tapijt, wacht, en overhoort zichzelf. Kunst over tapijt. Kunst over zijn.
En kunst over niet zijn. Te midden van de wilde natuur is het eerder de dood dan het leven, die zich aan Frankie opdringt. Dieren ‘kiezen haar uit’ om bij dood te gaan. “Op de een of andere manier weten ze me altijd te vinden. Ze verstoppen zich in diepe, donkere greppels, klaar om zich voor de wielen van mijn Ford Fiesta te werpen.”
En dan is er oma. Frankie weet niet precies hoe haar overlijden eruitzag. En of er een link is met de boom die in haar tuin omviel. Wel is ze ervan doordrongen dat haar grootmoeder, anders dan zijzelf, bijzonder was. Onverschrokken, origineel, autonoom. Iemand die met alle ramen open leeft. Iemand die niet te vervangen is door een jonger exemplaar, anders dan de bomen bij Beuys.
‘Zevenduizend eiken’ is een boek over rouw die tegen wil en dank ervaren wordt – want Frankie vindt eigenlijk dat ze geen recht heeft op verdriet. “Kleinkinderen mogen zich de dood van een grootouder niet toe-eigenen.” De treurnis die ze desondanks doormaakt loopt parallel aan die om het verlies van haar vroegere dromen – herkenbaar terrein voor Baume, die als jonge kunststudent al stiekem haar speech voor het winnen van de Turnerprijs oefende.
Met haar associatieve rondleiding door het hoofd van Frankie schetst ze hoezeer we onszelf een farce voorhouden door uit te gaan van ‘maakbaarheid’ van het bestaan. Juist door ijverig een toekomst na te streven, maakt Frankie haar eigen plannen stuk. En als ze, niet langer omringd door ‘iedereen’, tot oorspronkelijke ideeën komt, heeft ze het zelf niet werkelijk in de gaten.
Dat Baume dat laat gebeuren, en niet zwicht voor de verleiding om de zaken voor haar hoofdpersoon op te lossen, is een teken van haar eigen soevereine schrijverschap.
Sara Baume’s gefriemel
Wanneer de Ierse Sara Baume (1984) niet schrijft, ‘maakt ze dingen’, vertelde ze aan de Irish Times. “Ik noem het geen kunst, eerder mentaal gefriemel.”
Al jong beweegt Baume zich tussen beeldende kunst en literatuur – als consument en maker. Ze studeerde aan de kunstacademie, naar eigen zeggen zonder daar veel ‘praktische vaardigheden’ op te doen, en volgde aansluitend een opleiding Creatief Schrijven. Opnieuw bleken haar ambities geen garantie voor erkenning.
De vijf jaren die het daarna duurde voor ze haar verhalen gepubliceerd kreeg, ervoer Baume als ‘somber en wanhopig’, zei ze in The Guardian. Bovendien was ze zo arm, dat ze van Dublin moest verhuizen naar een huis zonder verwarming op het platteland.
Toch boden juist die tegenslagen haar een basis voor haar eerste twee romans. In ‘Stommelen stampen slaan’ vertelt ze het verhaal van outsider Ray, die een vriendschap aangaat met een hond.
In ‘Zevenduizend eiken’ kiest kunstenares Frankie ervoor om niet langer alleen figuurlijk, maar ook letterlijk alleen op de wereld te zijn.
Met ‘Stommelen stampen slaan’ haalde Baume een hele reeks nominaties binnen, en won er enkele. Ook opvolger ‘Zevenduizend eiken’ is internationaal goed ontvangen.
Baume is op het platteland blijven wonen. Ze heeft inmiddels niet alleen verwarming, maar ook een eigen atelier. Niet langer gegijzeld door ambities maakt ze daar wat ze wil.
Met dank aan Vrouwkje Tuinman en Trouw (12/5/2018) voor deze recensie
Een beklijvende roman die me dagen in de ban heeft gehouden en een aantal van de aangehaalde kunstwerken deed opzoeken. Een absolute aanrader die inderdaad traag gelezen wil worden en om een lezer vraagt die zich niet stoort aan de handelingen, emoties en creativiteit van mensen die om één of andere reden van het paadje af zijn geraakt. Het is een juweeltje van aandachtige natuurobservatie, persoonlijke psychische survival en de beschrijving ervan.- BK