Een film met Sofia – Herman Koch

Lolita light

Vakkundig, maar vlak. Herman Kochs nieuwe roman is even vlug gelezen als vergeten.

Nadat Herman Koch vorig jaar (2020, BK) met Finse dagen zowat zijn persoonlijkste (en misschien wel beste) roman ooit afleverde, had de Nederlandse successchrijver van Zomerhuis met zwembad (2011) en Geachte heer M. (2014) overduidelijk zin in iets anders. Iets brutaler. In zijn nieuwe roman rekent de deeltijds in Barcelona verblijvende auteur genadeloos grappend af met de voltallige Nederlandse filmwereld, het massatoerisme en oude mannen die graag jonge meisjes bevaderen.

De bestverkopende auteur van Nederland zit met zijn voortjakkerende zinnen wel vaker de actualiteit op de hielen. Getuige daarvan het in meer dan dertig talen vertaalde Het diner (2009), over een zinloze geweldsuitbarsting van enkele jongeren met gegoede ouders. Toch wilde Koch met zijn nieuwe verhaal over een bejaarde regisseur die in de ban raakt van een tienermeisje naar eigen zeggen geen clichéverhaal uit het MeToo-tijdperk schrijven. Gelukkig, want uit Een film met Sophia blijkt vooral dat de 67-jarige schrijver aan die maatschappelijke discussie niet zo heel veel heeft toe te voegen. Ook over massatoerisme heeft Koch weinig te melden dat Ilja Leonard Pfeijffer niet eerder, uitvoeriger en breedsprakiger in Grand Hotel Europa behandelde.

Rest nog de Nederlandse filmwereld, waar cinefiel Koch (die nooit onder stoelen of banken heeft gestoken dat hij de adaptatie van Het diner niet bepaald tot een hoogtepunt van de zevende kunst rekent) nog een eitje mee te pellen had. De schrijver hakt er lustig op los. Het acteursgilde noemt hij ‘het meest verwende, zelfingenomen deel van de Nederlandse samenleving’ en leden van filmcommissies verdienen stuk voor stuk een kogel door het hoofd. ‘De kans dat die kogels ergens in die hoofden op één originele, eigen gedachte zouden stuiten, is te verwaarlozen.’ De verteller van Een film met Sophia is dan ook een losjes naar Paul Verhoeven gemodelleerde regisseur op leeftijd die geen blad voor de mond neemt. Al valt te vermoeden dat de zelf ook niet bepaald in schroomvalligheid uitblinkende Verhoeven doorgaans net iets minder wild gal spuwt.

Het is meteen het grootste bezwaar bij Kochs nieuwe roman. De auteur sluit zijn lezers op in het hoofd van een onsympathiek personage dat fantaseert over hoe hij een vaderfiguur voor de tienerdochter van een vriend kan worden terwijl hij voortdurend zit te jammeren over de subsidies voor zijn minder getalenteerde vakbroeders. Bij momenten krijg je het gevoel een eindeloos interview met Jan Verheyen te lezen. Nu hoeven romanpersonages uiteraard geen vrolijk fluitend door het leven huppelende goedzakken te zijn, maar bij andere schrijvers krijgt de lezer voor zijn verplaatsing in de geest van een politiek incorrecte zuurpruim met gevoelens voor minderjarigen doorgaans iets in de plaats.

RazeNde monoloog

Net wanneer je Kochs lightversie van Lolita, zo rond pagina 100, wilt wegleggen omdat de auteur jouw verplichte aanwezigheid in het hoofd van een fulminerende filmmaker weigert te belonen met een dieper maatschappelijk inzicht of enige talige uitbundigheid laat Koch de, toch al weinigzeggende, plot even voor wat hij is en verliest hij zich pagina’s lang op heerlijk komische wijze in een razende monoloog waarin alles van de Radetzkymars tot schansspringen en het operagebouw van Sydney een veeg uit de pan krijgt. In zulke passages komen de vaart en vaardigheid waarmee Koch zijn lezers door zijn ongekunstelde zinnen jaagt pas echt tot hun recht.

Herman Koch blijft een vakman die met voelbaar genoegen, zelfvertrouwen en een lekker vilein gevoel voor humor achter zijn schrijftafel kruipt. De manier waarop hij met zijn toegankelijke stijl tegen actuele thema’s aanschuurt, maken van hem de ideale schrijver voor lezers die zich graag wereldwijs tonen zonder teveel moeite te moeten doen op het blad. Dat je zinnen van Koch nooit tweemaal na elkaar hoeft te lezen, komt omdat ze met precisie zijn neergepend, maar ook omdat ze zelden ideeën bevatten waar je iets langer bij stil wilt staan.

Een clichéverhaal over MeToo is Een film met Sophia zeker niet geworden, maar echt beklijvende literatuur is het nu ook weer niet.

Bron: Sam De Wilde in De Standaard – 04 september 2021

Hoewel ik Finse dagen nog niet las, maar dat in de komende tijd wil gaan doen, kan ik wel stellen dat Sam De Wildes beoordeling van Een film met Sofia, 2021 mijn leeservaring volkomen bevestigt. Hopelijk stelt Finse dagen, 2020 minder teleur. – BK

Eurotrash – Christian Kracht

auteur: Christian Kracht – vertaler: Peter Claessens

Recensies

‘Er was geen muziek en er waren geen films en geen literatuur, er was helemaal niets in Zwitserland, alleen maar de hunkering van de Zwitsers naar meer luxe, het verlangen naar sushi, kleurige sneakers en Porsche Cayennes en de aanleg van nog meer gigantische bouwmarkten in de woekerende agglomeraties.’

Het mag duidelijk zijn: de verteller, genaamd Christian Kracht, kijkt niet uit naar zijn tripje richting Zwitserland, die neutrale enclave die enkel op postkaarten bestaat. Maar zijn bejaarde moeder wil nog één reis met haar zoon maken, liefst naar Afrika om zebra’s te zien, maar een dagenlange taxirit is ook goed. Eerst liquideert ze haar aandelen in wapens – altijd een goeie belegging – en daarna wil ze haar fortuin uitdelen aan wie het maar hebben wil. Terwijl ze op de achterbank flessen wodka soldaat maakt en barbituraten snoept, vertellen moeder en zoon elkaar verhalen. Over haar vader die IJslandse au pairs tot sm dwong, over de kunstneus van Roald Dahl, over die keer dat Kracht minister Joschka Fischer tegen de grond gooide. Elke lach telt om de droefenis op afstand te houden. Liefhebbers van Bret Easton Ellis en en Michel Houellebecq zullen zich thuisvoelen in de zwarte wereld van Kracht, die met dit grimmige antireisverhaal een bestseller scoorde in Duitsland. Elegant geschreven, duister, en soms ontroerend goed, dit literair staaltje Vantablack. – Roderik Six in Knack, 1 december 2021, ****

Kracht wil afrekenen met de upper class waar hij zelf uit voortspruit en doet dat door alle ranzigheid uit te vergroten, tot en met het volle stomazakje van zijn moeder dat te pas en te onpas vervangen moet worden. Het snobisme van de culturele elite wordt te kijk gezet. Kracht strooit met begrippen als de spektakelmaatschappij van de Franse situationist Guy Debord, om later te bekennen dat hij er niks vanaf weet en alleen maar wilde op­scheppen. Ook met zijn rol als verteller veegt hij de vloer aan: honend vraagt zijn moeder of hij met hun uitstapje een of andere catharsis wil ­bewerkstelligen.

Eurotrash werd bewierookt in de Duitse pers en voor tal van prijzen genomineerd. Het boek sluit aan bij een traditie die ook terug te vinden is in het werk van een theatermaker als René Pollesch: heilige huisjes op een ­groteske manier omver schoppen en zo de ­hypocrisie blootleggen. – Karen Billiet in De Standaard, 31 december 2021,***

Kracht — weleens de Duitse Houellebecq genoemd — is fenomenaal in het puntig neerzetten van tragikomische scènes met spijkerhard cynisme, waar vreemd genoeg finaal een onvatbaar soort tederheid uit opwelt. Als lezer heb je net als verteller ‘Christian’ in eerste instantie een afkeer van die betweterige moeder, om haar dan toch in de armen te sluiten als een onvergetelijk personage. De wederzijdse versmading slaat bij flitsen om in weemoedige liefde. Prachtig is dat nietszeggende, grappige gekissebis, dat elkaar om de oren slaan met citaten van Flaubert, Talleyrand of Camus, net als die anekdotes over de wassen neus van Roald Dahl of de scheve tanden van David Bowie.

Kracht zet het genre van de autofictie uiterst slim naar zijn hand, knipogend naar literaire voorgangers of naar zichzelf als ‘verwend kreng’. Hij laat ons verdwalen in het niemandsland tussen waarheid en fictie. De drek druipt meermaals van de pagina’s: het is de trash én huichelachtigheid van de vorige generaties. Geen wonder dat de zoon onderweg regelmatig eigenhandig de volle stoma van zijn moeder moet vervangen. – Dirk Leyman in De Morgen, 8 januari 2022, ****

Het geknetter in de sterren – Jón Kalman Stefánsson

Het geknetter in de sterren is een roman die Ijslands bekendste auteur Jón Kalman Stefánsson reeds in 2003 schreef maar die pas in de lente van 2021 door uitgeverij Ambo|Anthos in het Nederlands werd uitgegeven in een vertaling van Marcel Otten.

Wanneer een zevenjarige jongen zijn moeder verliest, is het verdriet groot. Op een dag stapt er een vrouw uit de slaapkamer van zijn vader en maakt ontbijt voor hem. De vrouw gaat niet meer weg en wordt zijn stiefmoeder. De band tussen de twee verloopt stroef. De stiefmoeder is een autoritaire vrouw van weinig woorden. De jongen is vaak eenzaam, maar vindt troost bij zijn tinnen soldaatjes. Een bont gezelschap aan vrienden en bekenden rondom de flat waarin hij woont zorgen voor de nodige spanning in zijn leven. In deze roman wordt de lezer meegenomen in het leven van vier generaties van een IJslandse familie. De jeugd van de jongen, de markante overgrootvader die door zijn overmatige alcoholgebruik zijn gezin regelmatig naar de rand van de afgrond loodst en een bijzonder liefdesverhaal voeren de boventoon.1

Het is een roman die om slow reading vraagt omwille van de poëtische, fantasierijke taal en die hoofdzakelijk vanuit het vertelperspectief van een zevenjarige jongen wordt verteld. Over vier verhaaldelen lopen achttien hoofdstukken die elk uit korte subhoofdstukken zijn samengesteld met titels die de lezers aandacht en nieuwsgierigheid op scherp stellen (De schaar, Overgrootvader, Alsof iemand haar vergeten heeft, De macht van het zwijgen, …). Door de verschillende Ijslandse plaats- en persoonsnamen wordt het soms wel moeilijk om zowel plaatsen als personen – slechts buitenstaanders dragen namen, familieleden steevast ‘de moeder’,’de stiefmoeder’, ‘de overgrootmoeder’, ‘de opa’, ‘de oud-tante’ … – uit elkaar te houden. Dat de roman autobiografische trekken heeft, wordt ook duidelijk als Stefánsson op zijn persoonlijke familie-en voornaam toespelingen maakt in het verhaal (hij heet natuurlijk Jón, een onbeduidender naam kun je nauwelijks hebben). Hij kruipt helemaal in de gevoels- en gedachtenwereld van de jongen en weet op treffende wijze de emotie door het verlies op jonge leeftijd van ‘de moeder’ weer te geven. De tinnen soldaatjes, de Britse en de Duitse, worden regelmatig in stelling gebracht, zijn helpers bij huiswerk, troosters wanneer die emoties zich aandienen vb. bij het verschijnen van ‘de stiefmoeder’ op een ochtend uit vaders slaapkamer. Van deze noordelijke Ijslandse weet de auteur heel nauwkeurig de zwijgzame ingekeerdheid en stugheid via de gedachten van de jongen ‘in de taal te trekken’.

Rode draad is de verhaallijn van de overgrootouders, en van de overgrootmoeder die een verhouding begint met een kapitein waar grootvader, -oom en -tantes pas ten volle weet van krijgen op het ogenblik dat overgrootmoeder overlijdt.

In het twaalfde hoofdstuk, wanneer de verteller in 2002 inbreekt in de flat waar hij opgroeiede, vindt hij alles veranderd. De vader en de stiefmoeder zijn afwezig. Op een blaadje schrijft hij hen over zijn bezoek en dat hij op zoek was naar zijn thuis maar ‘ik vond alleen maar een appel, whisky en een cd.‘ En hij geeft zijn interpretatie van het woord thuis en vraagt of die klopt. ‘Ik weet het niet maar naar alle waarschijnlijkheid is thuis het meest duistere maar tevens het meest heldere woord van onze taal. We zouden het woord voorzichtig moeten gebruiken.

Het sterrenmotief doorspekt het hele verhaal. Ze verschijnen en verdwijnen aan de hemel. Zo worden ‘de vader’ en ‘de zevenjarige’ ‘twee sterren en ertussen een oceaan van duisternis’ zittend op de ‘knorrige’ rode sofa destijds door ‘de moeder’ aangeschaft.

Zes levens, hondervijftig jaar en een roodharige zeeman. Ik heb natuurlijk de hele taal uit de kast moeten halen om zo goed als het ging over hen te vertellen‘ zegt de verteller op het einde. En dat heeft Jón Kalman Stefánsson op poëtisch gevoelige, soms geestige maar vaak melancholische ondertoon (Het voelt als een vage maar diepliggende pijn) virtuoos gedaan.

  1. NBD Biblion L. Kester

Saša Stanišić onderzoekt zijn wortels in ‘Herkomst’- Saša Stanišić over ‘Herkunft’

Saša Stanišić (1978) vluchtte op zijn veertiende met zijn ouders naar Duitsland. Hij debuteerde in 2006 en schrijft verhalen, essays en romans. Met zijn vierde roman, ‘Herkunft’, won hij in 2019 de Deutsche Buchpreis. Afgelopen najaar bracht uitgeverij Ambo|Anthos ‘Herkomst’ uit, de Nederlandse vertaling van die roman, door Annemarie Vlaming. Karolien Berkvens – zelf ook auteur – stelde Stanišić per mail enkele vragen.

© Luchterhand/Ambo|Anthos
De Duitse cover van Herkunft en de Nederlandse cover van Herkomst.

Het is maart 2008. De schrijver Saša Stanišić moet voor de aanvraag van het Duitse staatsburgerschap zijn levensloop beschrijven. Riesenstress! Hij neemt pen en papier en noteert eerst maar eens zijn geboortedatum: 7 maart 1978. Het regende die dag in zijn geboorteplaats Višegrad. En verder? Hij maakt een tabel, dat kunnen ze bij de vreemdelingendienst vast waarderen, en vult gegevens in over zijn schooltijd in Joegoslavië en zijn studie Slavistiek in Heidelberg. Maar nee, een leven als een geordend lijstje, dat komt hem onbetrouwbaar voor. Telkens begint de schrijver opnieuw, maar met ieder antwoord ontstaan nieuwe vragen.
 
Het is oktober 2019. Bij de opening van de Frankfurter Buchmesse ontvangt Saša Stanišić de prestigieuze Deutscher Buchpreis voor zijn roman ‘Herkunft’. De jury looft de grote fantasie en onconventionele aanpak van de schrijver. Met ‘Herkunft’ geeft Stanišić op geheel eigen wijze een antwoord op de vraag, die hem sinds zijn vlucht naar Duitsland (1992) zo vaak is gesteld: waar kom je vandaan?
 
Herkomst, schrijft Stanišić in dit boek, is vaak slechts een constructie, een soort kostuum dat je voor eeuwig moet dragen. Daarom leiden beschrijvingen regelmatig tot gemeenplaatsen, tot Zugehörigkeitskitsch. En dat past noch bij zijn levensverhaal noch bij zijn schrijverschap.
‘Literatuur is voor mij alles, behalve eenduidigheid. Ook het onbegrijpelijke, begrijp ik beter, of laat ik eerder toe, wanneer ik het uit verschillende perspectieven kan bekijken of het verschillende stemmen verleen.’
 
In Herkunft verzamelt Stanišić niet alleen zijn eigen herinneringen aan zijn jeugd in Joegoslavië en zijn puberteit in een Duitse nieuwbouwwijk, maar ook die van zijn ouders – zijn moeder komt uit een familie van seculiere moslims, zijn vader is een Bosnische Serviër – en grootouders.

Sinds de Joegoslavische oorlogen leven de leden van zijn familie verspreid over de wereld, op grootmoeder Kristina na. Zij is altijd in Višegrad (Bosnië en Herzegovina) gebleven. Toen bij haar dementie vastgesteld werd, begreep Stanišić dat de tijd begon te dringen. ‘Terwijl zij meer en meer vergat, probeerde ik zoveel mogelijk over haar leven te weten te komen. Niet alles is voor mij begrijpelijk geworden, maar dat is niet erg. Het was ook een manier om dicht bij haar te zijn in haar laatste jaren.’

‘Herkomst is vaak slechts een constructie, een soort kostuum dat je voor eeuwig moet dragen.’

Zoals er in Kristina’s geheugen gaten ontstaan, zo laat ook Stanišić een zekere speelruimte in zijn boek toe. ‘De onbetrouwbaarheid van onze herinneringen en het verstrijken van de tijd zijn belangrijke thema’s in mijn teksten. Het verleden grijpt in het heden, dat op zichzelf bestaat uit een mozaïek aan verschillende gebeurtenissen die tegelijkertijd plaatsvinden. Zoiets laat zich niet in een lineaire vertelling vatten en daarom dwaal ik bewust af, speel ik met verschillende tijden, onderbreek en weerspreek ik mezelf. Literatuur is voor mij steeds een spel met verschillende variabelen, die ik, door middel van een hopelijk goed verhaal, met elkaar probeer te verbinden’, aldus Stanišić.

Het boek is niet alleen meermaals bekroond, het heeft ook ontzettend veel reacties losgemaakt. ‘Ik vind het heel mooi wanneer mensen die niets met Joegoslavië te maken hebben of die zelf geen oorlogs- of vluchtervaringen hebben, me vertellen dat ze die dingen door mijn boek beter begrijpen.’
 
Want voor Stanišić gaat dit verhaal niet alleen over het verleden. Het restrictieve Europese vluchtelingenbeleid vormde een belangrijke drijfveer tijdens het schrijven. ‘Ik schrijf over identiteit, grenzen en uitsluiting, onderwerpen waar vluchtelingen vandaag de dag ook mee te maken hebben en die een grote rol spelen in het huidige debat. Delen van deze roman zijn mijn persoonlijke, verhalende bijdragen daaraan.’
 
Uit eigen ervaring weet hij dat een behulpzame docent of een toeschietelijke beambte een wereld van verschil kan maken. Maar levensbepalende besluiten zouden niet van toevallige welwillendheid af mogen hangen, vindt Stanišić. ‘Mensenrechten moeten serieus genomen worden en zo snel mogelijk worden omgezet. Alles om dat te doen, is voorhanden.’
 
Zelf kreeg Saša Stanišić overigens in 2013 het Duitse staatsburgerschap.  1

1 . Duitslandinstituut.nl

___________________________________________

Een paar lovende recensies:

Praten over het conflict in ex-Joegoslavië is nog altijd aartsmoeilijk. Stanišić vertaalt dit heikele onderwerp in een persoonlijk verhaal dat tegelijk ontroert en aan het lachen brengt, en daarbovenop veel inzichten biedt. – Karen Billiet in De Standaard 21/11/2020

De blik van Stanišić is poëtisch, met gevoel voor het mythische en het melancholische. Zijn werk doet denken aan dat van andere Slavische rasvertellers van nu, zoals de Poolse Olga Tokarczuk en de Tsjech Jáchym Topol. ‘Een poëet en revolutionair’, noemde het maandblad Rolling Stone hem. Ook in Herkomst, het semi-autobiografische relaas van een ontheemde jongen, is Stanišić lekker op dreef. Dit ‘semi’ vanwege de fantasierijke herinneringen die hij laat doorsijpelen, maar tegelijk confronteert met de werkelijkheid die hij soms liever niet wilde zien. – Annemieke Hendriks in Trouw 31/10/2020

Een ontwikkelingsroman die laat voelen en doet inzien wat het betekent om je land te moeten ontvluchten wegens niets ontziende oorlogsterreur. Dat Stanišić dit moeilijke thema en deze moeilijke herinneringen tegelijk met zoveel lichtheid heeft weten te beschrijven is werkelijk buitengewoon. Dit boek is een absolute ‘must read’ in tijden waarin het oorlogsgeweld en de vluchtelingenproblematiek in Europa en bij uitbreiding op veel andere plekken in deze wereld nog steeds ‘hot issues’ zijn.- BK 16/7/2022

Mijn lieve gunsteling – Marieke Lucas Rijneveld

De wreedheid van Marieke Lucas Rijneveld is gegroeid, recensie van Marie-José Klaver in Neerlandistiek

Marieke Lucas Rijneveld kan het. Ze kan het echt. Mijn lieve gunsteling is vele malen beter dan haar debuut waarvoor ze de International Booker Prize won. Rijneveld is voor haar tweede roman in de hoofden van een 49-jarige veearts en een 14-jarige boerendochter gekropen die elkaar bij de wekelijkse koeiencontrole op de boerderij van de vader van het meisje hebben leren kennen.

Omslag Mijn lieve gunsteling

Onlangs werden de Grote Drie, zoals criticus Kees Fens Harry Mulisch, Gerard Reve en Willem Frederik Hermans noemde, in de media ten grave gedragen, zonder enige discussie over de kwaliteit van hun werk. Jan Wolkers hoorde eigenlijk ook bij de Grote Drie. Over Wolkers kun je ook moeiteloos beweren dat hij een egocentrische, witte man was die seksistisch schreef. Maar zonder Wolkers zouden we geen Rijneveld hebben. Rijneveld is gaan schrijven toen ze Wolkers ontdekte op de lerarenopleiding Nederlands. Ze werd geraakt door ‘de natuur, het geloof, de seksualiteit, de dieren en vooral zijn prachtige taal’, zei ze in een interview met NRC Handelsblad. De echo van Wolkers klinkt ook in Rijnevelds nieuwe roman door. Dat beperkt zich niet tot de inhoud, het omslag van Mijn lieve gunsteling lijkt veel op dat van De walgvogel (1974) van Wolkers. De onmogelijkheid van de liefdes en de rol van de vaders in Mijn lieve gunsteling en De walgvogel tonen ook overeenkomsten. Mijn lieve gunsteling is met het vele malen voorkomende ‘praaldier’ en de verwijzingen naar ‘lieve jongens’ ook een ode aan Reve, wiens werk de veearts aan zijn ‘lieve gunsteling’ voorleest om haar ervan te overtuigen dat onmogelijke en verboden liefdes de mooiste zijn.

Mijn lieve gunsteling is prachtig geschreven. Rijnevelds stijl en en haar beeldrijke taalgebruik, kenmerkend voor De avond is ongemak (2018) en haar dichtbundels Kalfsvlies (2015) en Fantoommerrie (2019), zijn nog veel beter geworden. De vergelijkingen in Mijn lieve gunsteling zijn subliem. Kwets nooit het leven en snijd nooit in levend vlees, leerde de veearts tijdens zijn opleiding. Toch schendt hij het jonge meisje dat hij vergelijkt met een zweer die hij met een ‘hoefmes uit de klauwlederhuid’ had moeten verwijderen en misschien slechts had moeten ‘reinigen en droogwrijven’. Later omschrijft de veearts het meisje als ‘een kalf in stuitligging in de kraamkamer van mijn verziekte verlangens’. De  manier waarop Rijneveld over koeien schrijft, is ongeëvenaard. De blaarkoppen spelen op vrijwel elke bladzijde een rol, en dat wordt nooit saai.

Rijneveld vertelt een wreed verhaal dat wordt ingeleid door drie regels uit psalm 139, in een vertaling van Anton Korteweg.

Ken me dan maar

weet wie ik ben

en doe maar

-Psalm 139

Psalm 139 staat bekend als een pleidooi van onschuld waarin om vrijspraak wordt gevraagd. Tegelijkertijd kan dit citaat gelezen worden als de wens van de 14-jarige boerendochter om vleselijk gekend te worden door de veearts en zich aan hem over te geven.

Uit de innerlijke monologen van de verliefde pedofiel blijkt dat hij al jaren geobsedeerd is door het meisje. Hij is aan het groomen en rechtvaardigt zijn seksuele obsessie door steeds te wijzen op de door hem waargenomen seksuele behoeftes van het kind, dat nog Roald Dahl en Harry Potter leest en een buitenboordbeugel en een ringetje met een lieveheersbeestje heeft. Hij denkt dat zij voortdurend met seks bezig is. De veearts denkt vaak voor anderen: voor de boerenknechten die het meisje met rust laten en voor de vader.

Waar het allesoverheersende kindperspectief mij in De avond is ongemak soms iets te veel werd, snakte ik in Mijn lieve gunsteling naar de visie van het kind. Wat de veearts wil, is duidelijk, maar wat wil zij? En wie vertelt wat zij wil?

Mijn lieve gunsteling is niet alleen een gruwelijk goed boek, het is ook gedurfd. Bij de introductie werd aangekondigd dat het boek snel in het Engels vertaald wordt. Je vraagt je meteen af hoe dit buitengewoon expliciete boek over pedofilie vol wreedheden jegens mens en dier op de Angelsaksische markt zal worden ontvangen. Het relatief onschuldige De avond is ongemak vormde al een probleem voor de sensitivity readers die Engelse en Amerikaanse uitgevers inhuren om te voorkomen dat lezers overstuur raken door fictie. Hopelijk gaan Rijneveld en haar uitgever pal staan voor een ongecensureerde vertaling van Mijn lieve gunsteling. Iedereen verdient het dit boek in zijn geheel te lezen.

bron: Neerlandistiek – Online tijdschrift voor taal- en letterkunde, 5 november 2020

Zonder meer virtuoos in taal en stijl!

Spring – Ali Smith*****

April the anarchic, the final month, of spring the great connective. Pass any flowering bush or tree and you can’t not hear it, the buzz of the engine, the new life already at work in it, time’s factory.

De belangrijkste artistieke geest van Spring, 2019  is Tacita Dean, met haar zeven meter brede krijt- op -bord tekening, The Montafon Letter, een foto van een berg zo groot “that the wall became mountain and the mountain became a kind of wall. There was an avalanche coming down the mountain picture towards anyone looking at it, an avalanche that had been stilled for just that moment so that whoever saw it had time to comprehend it.” blz.78

Het is een krachtig symbool voor de toekomst: de impact van de Brexit, de enorme klimaatafbraak en de verschrikkelijke verlamming van de Britse politiek zullen Groot-Brittannië en de rest van de wereld treffen. “What he was looking at stopped being chalk on slate, stopped being a picture of mountain. It became something terrible, seen.” Het kunstthema brengt de kleurrijke uitbundigheid van Pauline Boty in Autumn en Barbara Hepworth’s coole raadsels in Winter in herinnering.

De man die een verbijsterde “fuck me” mompelt in de Royal Academy terwijl hij naar het sneeuwlandschap staart, is Richard Lease, een tv-regisseur wiens hoogtijdagen al lang voorbij zijn. Hij is er omwille van zijn dierbare vriendin en medewerkerster, scenarioschrijfster Paddy, die lang geleden suggereerde dat hij de, na zijn scheiding, van hem vervreemde dochter, in gedachten naar galerijen zou brengen, een manier om hun band in leven te houden. Jarenlang onderhoudt hij een interne dialoog met een denkbeeldig kind, terwijl zijn echte dochter zonder hem volwassen wordt. De roman speelt met de tijd en Smiths gebruikelijke onbekommerdheid. Paddy (87 jaar) is stervende, sterft als het verhaal opent. En Richard is kapot van verdriet om de vrouw die hij al vijf decennia aanbidt. Hij trekt op een rouwpelgrimage en zijn verhaal kruist dat van een andere verloren ziel, Brittany, een jonge vrouw die als DCO in een IRC voor de HO werkt. Het bitter plezier van Smith bij de opsomming van de acroniemen en eufemismen voor gevangenis is hier voelbaar. Het is geen gevangenis, benadrukt Brit, maar “a purpose-built Immigration Removal Centre with a prison design.” p. 160

De details van het dagelijks leven van gedetineerden, ontleend aan nieuwsberichten en anonieme getuigenissen verzameld door Smith, vormen de schokkende, boze kern van het boek, maar in dit ‘smerige’ realistische rijk stapt een magisch kind, genaamd Florence, binnen. “Well, if you’re Florence, does that make me the machine? Brit said.”p.170 , maar al te bewust van wat haar rol als radertje in het systeem met haar doet. De mysterieuze Florence heeft op de een of andere manier het IRC-management overtuigd om de toiletten eindelijk goed te laten reinigen; er gaan geruchten dat ze een “sekshuis” in het zuidoosten van Londen binnenliep en de verhandelde vrouwen bevrijdde. Ze hypnotiseert als het ware de cynische, onwillige Brit en roept haar hulp in bij een reis.

Hier wordt de roman een expliciete refashioning van Shakespeare’s Pericles over migratie en familiescheiding, met Florence als een moderne Marina. Geboren op zee, alleen in de wereld, bezit Pericles’ verloren dochter ook genoeg deugdzaamheid en retorische overtuigingskracht om zich staande te houden in een bordeel. De lezer moet de sprong in het diepe maken met Smith, net als het publiek in het Jacobitische tijdperk, terwijl Brit worstelt met een onfeilbaar concept dat beschamend irrelevant lijkt in deze gecompromitteerde tijden: “She’s, what’s the word? Another old word from history and songs that nobody uses in real life any more. She is good.”p.314

Net als Lux in Winter is Florence een klassieke Smith-tropos: de vreemdeling die de slapende verbeeldingskracht en emoties van personages kan doen herleven, de bevroren zee van binnenuit kan breken. Ze is ook – gewoon een twaalfjarig meisje – zoals ze aangeeft, wanneer ze voor naïef wordt gehouden, bij het in twijfel trekken van de houding van de samenleving ten opzichte van nationale grenzen “You’re being naive, Brit says. In so many ways. I’m twelve, the girl says. What do you expect?”p.196

Met schoolkinderen die momenteel de protesten tegen klimaatverandering leiden, is haar verschijning in de roman een prachtig stuk synchroniciteit, en het sprankelende, bruisende geklets tussen haar en Brit is briljant.

In delen van het boek worden kletspraatjes, fabels en retoriek gebruikt om onze hedendaagse waanzin te kanaliseren – de stem van Big Tech dondert : “We want you to look at us and as soon as you stop looking at us to feel the need to look at us again. We want you not to associate us with lynch mobs, witchhunts or purges unless they’re your lynch mobs, witchhunts and purges. We want your pasts and your presents because we want your futures too.” p.122-123 Smith presenteert ze komende uit het Hot Air-notitieboekje van Florence dat Brit stiekem zit te lezen terwijl Florence slaapt. “Though it’s naive, the kind of stuff a school student would write, it’s witty too, and it makes Brit think. Even a twelve-year-old girl can see through a lot of what’s happening in the world right now.“p.199

Spring is vaak botter en explicieter, dan weer, proselytischer en polemischer, dan de speelse, raadselachtige Smith die we gewend zijn. Er zijn dialogen die ergernis en woede uiten over de staat van de wereld die niet helemaal in fictie opgaan: “What’s happened to all the good people of this country? Compassion fatigue, Richard said. Fuck compassion fatigue, she said. That’s people walking about with dead souls. Racism, Richard said. Legitimized. Legitimized division 24/7 on all the news and in all the papers, on so many screens, grace of the god of endless new beginnings, the god we call the internet.”p.67

In een bepaalde passage kritiseert de stem van een vluchteling zeer fel de doorgaans veelgeprezen sympatiserende eigenschappen van fictie: “My face is a breaking point. Don’t mention it. Any time. It’s the face you see on dramas, films, or you picture in your head in the novels about people who aren’t you, the books you read because you love literature, or to kill some free time, the ones that tell the stories let you feel that you’ve felt, you’ve been really importantly moved, more, you’ve understood something major about the history, the politics, of the time you live in. It’s nothing. My pleasure. My face is all about you. My face trodden in mud. My face bloated by sea. What my face means is not your face. By all means. You’re welcome.” p126-127

Dit is een roman ‘that contains multitudes’, en het wonder is dat Smith er zoveel in stopt, van prachtige visionaire natuurfragmenten tot Twitter-obsceniteiten, in een proza dat zo bedrieglijk ontspannend is.

Terwijl verrassende en ontroerende verbanden tussen de drie romans Autumn, Winter en Spring worden onthuld zijn ook de grappen, van somber tot grillig, er niet van de lucht. Naast William Shakespeare en Tacita Dean roept ze de geesten op van Katherine Mansfield en R.M.Rilke, “the two great homeless writers, the great outliers.” p.42 evenals haar geliefde Charlie Chaplin, die een ronddwalende artistieke everyman wordt.

Al tientallen jaren lijkt Smith ‘a glorious one-off’ wiens invloed nu te zien is op jongere schrijvers zoals Eley Williams en Max Porter (Grief is the Thing with Feathers, 2015), even toegankelijke experimentalisten met een onstuitbare liefde voor taal, maar sinds haar Seasonal Quartet ziet Smiths eigen rol in de Britse fictie er steeds belangrijker uit. De laatste pagina roept de lente uit tot “the great connective”. Het is geen slechte typering van Ali Smith zelf.

Met dank aan The Guardian voor deze recensie – vertaling: fp

Normal People – Sally Rooney*****

The small rebellions of Sally Rooney’s Normal People

Rooney is a self-described Marxist, and I suspect that she would enjoy Vanity Fair’s neat illustration of a point she makes in Normal People about the way books can function as cultural currency. “It was culture as class performance,” thinks a character at a reading, “literature fetishized for its ability to take educated people on false emotional journeys, so that they might afterward feel superior to the uneducated people whose emotional journeys they liked to read about.”

Though Rooney’s characters have scalding contempt for capitalism and its trappings, it’s easy to see how Normal People could have snuck into the handbag slideshow. Politics in Rooney’s novel are often ambient rather than explicit, submerged under the surface of a love story about, as Rooney writes, “two people who, over the course of several years, apparently could not leave one another alone,” Marianne and Connell, who spend four years alternately pursuing and withdrawing from each other.

One critic recently noted that the politics of Rooney’s novels were largely “gestural,” with airy mentions of Gaza or austerity protests but not much radical substance. Another suggested that her politics were essentially decorative, “more setting than subject.” I disagree. I don’t think Rooney is garnishing her love story with politics. She’s embedding politics closely and rigorously in the love story, showing how relationships can function like miniature states, and how political principles can work on an intimate scale, in the interactions of two, three, or four people.

In interviews, Rooney often talks about growing up hearing Marx’s dictum “From each according to his ability, to each according to his needs” from her parents, and absorbing it as if it were a universal rule, maybe something Jesus said, or, as one interviewer from The Cut put it, something somebody might embroider on a pillow. In Normal People, characters have different things at different times: money, social capital, looks. The novel suggests the possibility of a setup in which these advantages are shared and redistributed according to need. Call it a Marxism of the heart.

Love across class is a common theme in novels. In Jane Austen, clearly a model for Rooney, people are fixed in their status, or can move in one direction or the other: a person of lower status (Elizabeth, in Pride and Prejudice) marrying one of higher status (Darcy), or one of lower status (Wentworth, in Persuasion) earning up into a higher bracket (Anne’s). But what Rooney has is something different—a seismographer’s attention to the dips and tremors of social value, the way that, as the British writer Olivia Laing wrote, “beauty, intelligence, and class are currencies that fluctuate as unpredictably as pounds and dollars.”

At the beginning of the novel, when the characters are in high school, Connell’s stock is higher. Marianne is rich, and, yes, Connell’s mother cleans her house, but she is aloof and odd, someone who “wears ugly thick-soled flat shoes and doesn’t put makeup on her face.” Connell is athletic and well liked. They have an immediate attraction, but he keeps it secret because he is afraid of what his friends will think.

After high school, when they both attend Trinity College, the seesaw reverses: Marianne’s gawkiness becomes glamour, and Connell feels out of place against a backdrop of waxed hunting jackets and champagne. Marianne’s status “elevated Connell to the status of rich-adjacent: someone for whom surprise birthday parties are thrown and cushy jobs are procured out of nowhere.” The father of one of her new friends “was one of the people who had caused the financial crisis—not figuratively, one of the actual people involved.”

They circle, always seeming to misunderstand each other at some crucial moment. At one point, Connell loses a job and can’t pay rent for the summer in Dublin. He tries to ask to stay with Marianne, but she thinks that he is saying he wants to leave town. They break up. This represents her failure of imagination and his failure of courage, but also suggests that independence is not an uncomplicated virtue. The solution is obvious, and she has something he needs. Why shouldn’t people give one another food, and money, and places to stay?

Eventually they come into a kind of mutual dependence, something fundamentally at odds with the mainstream, if hazy, acceptance of independence as an obvious good (and, particularly, a feminist good). The message of the current moment can often seem to be: Limit your emotional labor; be your own best advocate; don’t let your relationships compromise autonomy or empowerment. “How strange to feel herself so completely under the control of another person, but also how ordinary,” Marianne thinks. “No one can be independent of other people completely, so why not give up the attempt, she thought, go running in the other direction, depend on people for everything, allow them to depend on you, why not.”

Rooney allows Connell to come to Marianne’s rescue when she is threatened by angry or violent men, not once but three times: when she is groped in a nightclub, bullied by her boyfriend (the one whose dad caused the financial crisis), and, finally, abused by her brother. A novel espousing independence as a straightforward virtue might have made her come to her own rescue. Connell isn’t helping her as an archetypical knight, but he is still a man and aware of the power this confers him in particular circumstances. The book suggests that people can use their advantages for one another—that personal qualities, abilities, status, and other advantages can act like wealth or goods in a socialist society, for common benefit. This extends far outside of gender, of course: Though Marianne initially fails to see that Connell needs a place to stay, she offers him other things, including social protection and money when he’s been mugged. From each according to their abilities, to each according to their needs. […]

Normal People answers the question posed in Conversations With Friends [Rooney’s eerste werk, BK]. It suggests that despite everything, despite the helplessness that Rooney’s characters feel in the face of global capitalism, and class differences, and the judgments of others, radical politics can work on a small scale and are worth pursuing even if the world’s broader inequalities feel both inevitable and unsolvable. Normal People proposes that a merciful and just country can still exist, even if only in the space between friends.

Met dank aan Annalisa Quinn en The Atlantic voor deze recensie.

Anne Enright schreef over de roman: It is superb … a tremendous read, full of insight and awareness.

Olivia Laing: Magnificent … Rooney is the best young novelist – indeed one of the best novelist – I’ve read in years.

Ik las de Faber & Faber oorspronkelijk Engelse uitgave uit 2018 die de longlist van The Man Booker Prize van datzelfde jaar haalde. Gerda Baardman vertaalde de roman uit het Engels voor Ambo/Anthos en haalde daarmee de 2020 Shortlist van de Europese literatuurprijs:

Studentenjury:

Sally Rooney vertelt in Normale mensen het verhaal van twee jonge geliefden die hun plek proberen te vinden in de wereld en elkaars leven. We volgen hen op hun reis van middelbare school naar universiteit en van provincie naar grote stad. Deze transitie legt de verschillen tussen de leefwerelden van de twee bloot. En dat gaat verder dan het verschil in populariteit op school of op de universiteit; ook de klasseverschillen in Ierland en de manier waarop die doorwerken in het dagelijks leven van beide personages, komen aan bod.

Normale mensen blinkt uit door rake observaties over sociale interactie, literatuur en politiek. Een ander sterk punt vormen de tragische misverstanden, onzekerheden en schijnbaar impulsieve beslissingen, die het leven van (jonge) mensen tegelijkertijd zo moeilijk en zo interessant maken.

Gerda Baardman evenaart de finesse en het schrijfplezier van Sally Rooney in een elegante en levendige vertaling. Ook in het Nederlands roepen de dialogen, twijfels en drijfveren van de personages veel herkenning op.(shortlist 2020)

%d bloggers liken dit: