Il ragazzo selvatico – De buitenjongen – Paolo Cognetti****

Il ragazzo selvatico, 2013 van Paolo Cognetti naar het Nederlands vertaald voor De Bezige Bij door Y. Boerke en Patty Krone als De buitenjongen, 2018 sluit aan bij de roman Le otto montagne of De acht bergen, onlangs verfilmd door Felix Van Groeningen en Charlotte Vandermeersch. De film sleepte in mei van dit jaar op het 75ste filmfestival van Cannes de prijs van de jury in de wacht

De buitenjongen is eigenlijk een dagboek dat verhaalt, filosofeert over wat een eenzaam verblijf in een afgelegen, gerestaureerde almhut in de bergen van Val d’ Aosta met een mens doet. De verteller draagt zijn boek op aan Gabriele, locale vacher of koeherder,  en Remigio, verhuurder van de berghut, zijn leermeesters in de bergen en hij schrijft ter nagedachtenis van  Chris McCandles, zijn inspiratiebron.

Winter

Seizoen van de slaap

Ik was dertig en voelde me futloos, verloren en ontgoocheld, zoals je je voelt wanneer iets dat je onderneemt op niets uitloopt.(…) Romans stonden me in die dagen tegen, maar ik voelde me wel aangetrokken tot verhalen van mensen die de wereld hadden afgewezen en de bossen waren ingegaan om de eenzaamheid te ervaren.

Lente

Seizoen van afzondering en beschouwing

Aankomst eind april in de almhut en eerste verkenningstochten van het gehuchtje Fontane waar nog drie andere onbewoonde, vervallen almhutten iets hogerop staan.

Ik vertegenwoordigde tegelijkertijd de meest vooraanstaande en de tot armoe vervallen bewoner, de adelijke grondeigenaar en de trouwe opzichter, de waard de dronkenlap, de rechter, de dorpsgek: ik zat opgescheept met zoveel ik’s dat ik soms ’s avonds een ommetje door het bos ging maken om alleen te zijn.

Hij wil een moestuin aanleggen en moet daarvoor een stuk wilde weide omwoelen. Bij nader beschouwing vindt hij … in bebouwde velden rust de vrijheid.(…) Daar lag mijn vrijheid begraven.En de vrijheid van de reeën. En zelfs de vrijheid van het veld.

Slapen lukt niet goed

Hij leest Walden van Thoreau: Ik heb nooit een kameraad gevonden die zo kameraadschappelijk is als de eenzaamheid. (…) Zo kunnen wij ook dankzij lichamelijke en geestelijke  gezondheid en kracht, voortdurend worden opgebeurd door een soortgelijk maar normaler en natuurlijker gezelschap, en aan de weet komen dat we nooit alleen zijn.

Hij krijgt in juni buren nl. Gabriele, de koeherder, die wat hogerop woont en dagelijks de koeien naar de weide brengt. Omdat hij een paar verdwaalde kalveren weer bij de kudde weet te brengen nodigt Gabriele hem uit op het avondeten.

Ik was niet veel waard als kluizenaar: ik was naar Fontane gekomen om alleen te zijn maar deed niets anders dan gezelschap zoeken. Misschien was het wel mijn situatie die elke ontmoeting zo welkom en zo waardevol maakte. Na twee maanden in de almhut liep tegelijk met de lente ook mijn seizoen van de afzondering op zijn eind.

Zomer

Seizoen van vriendschap en avontuur

Samen koken voor en eten met Gabriele en het Petrus vreugdevuur eind juni aansteken smeedt vriendschap tussen beide ‘subversievelingen’.  Remigio en zijn moeder worden geholpen bij het hooien: Zij bijna tachtig, broodmager, onvermoeibaar, verweerd als boomschors, en ik, stedeling van goede wil met een tere huid, vormden een merkwaardig stel achter de door haar zoon bestuurde tractor.

En Renzo, de alpengids en kliminstructeur, aan wie hij tijdens het hooien terugdenkt, die hem als knaap vertrouwd maakte met het bergklimmen en aan wie hij de mooie herinnering bewaart van ‘onze eigen Himalaya’.

Op een avond wordt hij door Remigio uitgenodigd en ontdekt hij een oude schrijfmachine: Er zat een vel papier in en op het vel één zin: Wie weet of ik ooit weer zo zal kunnen schrijven als vroeger. Het zat er als rwintig jaar en was van zijn vader die daarna overleed. Paolo/ik-verteller herkent zijn eigen twijfel , ik schreef al maanden niet en was bang dat ik nooit meer een letter op papier zou krijgen.

Remigio erft de ouderlijke almhut en restaureert ze helemaal eigenhandig, kan er echter niet wennen zelf en verhuurt ze. Beter het behekste huis te laten aan iemand die dat allemaal niet wist.

In deze almhut belandt Paolo/ik-verteller in de hoop zijn schrijverschap terug te vinden.

Op dagelijkse tochten de gemzen observeren, bivakeren in het wild en Primo Levi lezen en in augustus verblijf krijgen in de afgelegen berghut van Davide en Andrea, twee huttenwaarden, omdat je het trekken beu bent; op zoek gaan naar het meer dat er niet is en vervolgens met Andrea een top beklimmen die de naam van zijn familie droeg en dan met een groepje DE BERGEN IN.

Sommigen vinden het fijn om met een groep te lopen, anderen splitsen zich daar bijna zonder het te willen meteen van af: ik wilde graag naar de kam die ik al een keer had verkend, en ging dus die kant uit. Maar de ik-verteller maakt een inschattingsfout en een harde confrontatie met zichzelf is het resultaat. En dus kwam ik, languit op die steen, tot de conclusie dat mijn onderneming was mislukt.

Herfst

Schrijfseizoen

De ik-verteller komt terug naar de almhut en als lezer komen we heel wat over de verhuurder Remigio te weten; ze maken samen veel avondwandelingen. De ik-vertellers vader duikt op  en nadat hij vertrokken is, begint hij te schrijven. Hij  krijgt gezelschap van de hond, Lucky en geleidelijk aan vertrekken alle almbewoners terug naar het dal. De eerste sneeuw valt, het is oktober en alles valt uit in de almhut: gas , elektriciteit, … het leven in één klap gereduceerd tot de absolute essentie.

‘Het einde is belangrijk in alle dingen’ volgens Hagakure. Er volgt een afscheidsdronk met Gabriele en Remigio.

‘Ik had drie stoelen in mijn huis’, schreef Thoreau ‘één voor eenzaamheid, twee voor vriendschap, drie voor gezelschap.’

Als ik daarboven iets goed heb gedaan, als ik één ding moet uitkiezen waar ik trots op ben, dan is het dat ik voordat ik vertrok mijn vrienden aan dezelfde tafel heb laten aanzitten, dat we het samen fijn hebben gehad.

Wie graag De acht bergen las, zal ook deze novelle erg appreciëren.

Democratie en de lege plaats van de macht – Dr. Tinneke Beeckman, schrijfster

Tinneke Beekmann, ons bekend als politiek commentator op vb. De Afspraak en als columniste bij De Standaard, loodste vandaag het UDLL-publiek door de evolutie van het begrip democratie en de uitdagingen, de gevaren, waarmee die democratie in het verleden maar ook vandaag nog te kampen heeft. Ze deed dat in een heldere uiteenzetting en vanuit een originele invalshoek.

Een sanevatting van de lezing

Democratie lijkt vandaag de dag vanzelfsprekend; dit politieke systeem impliceert de gelijkwaardigheid van alle mensen en geeft gelijke rechten voor burgers. Gelijk burgerschap krijgt een politieke vertaling vanaf de vroege moderniteit (16e, 17e eeuw) en de Verlichting. Met name de Amerikaanse Revolutie (1776) en de Franse revolutie (1789) zijn kantelmomenten.

Intussen zijn we ‘metafysisch democraat’ geworden, volgens de Franse denker Marcel Gauchet; als we naar de wereld kijken, veronderstellen we dat mensen gelijkwaardig zijn.

Metafysisch betekent hier dat we ons niet bewust zijn van dat perspectief; we staan er niet meer bij stil dat deze blik pas mogelijk is nadat het erfelijke of door God geïnspireerde recht op macht van de monarchie eigenlijk werd afgevoerd.

Metafysisch betekent hier dat we ons niet bewust zijn van dat perspectief; we staan er niet meer bij stil dat deze blik pas mogelijk is nadat het erfelijke of door God geïnspireerde recht op macht van de monarchie eigenlijk werd afgevoerd. Concreet zijn veel mensen natuurlijk niet gelijk op sociaal, economisch of ander vlak. Maar wat dit idee van ‘metafysisch democraat’ betekent is dit: niemand rechtvaardigt die bestaande ongelijkheid door naar een transcendente idee te verwijzen, naar een ongelijke wereld die conform de wetten van God (of een ander principe of kracht) zou zijn. Neen, ongelijkheid is alleen legitiem als ze het gevolg is van verdienste, bijvoorbeeld. In toenemende mate worden vormen van ongelijkheid als problematisch gezien, en opgevangen door bijzondere rechten. Dat geldt voor de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, tussen ouders en kinderen, tussen machtshebbers en burgers, tussen mensen met een bepaalde nationaliteit versus anderen, zelfs tussen mensen en dieren.

Een politieke leider (monarch, president, minister) beoefent de macht legitiem, zolang die op de steun van de bevolking is gebaseerd. Deze steun is per definitie tijdelijk (verkiezingen helpen om opvolgers aan te duiden).

Eigen aan de democratische gedachte is verder dat de plaats van de macht leeg is, zoals Claude Lefort het uitdrukt; wie het recht heeft om wetten uit te vaardigen en beleid uit te stippelen, ligt niet op voorhand vast. Een politieke leider (monarch, president, minister) beoefent de macht legitiem, zolang die op de steun van de bevolking is gebaseerd. Deze steun is per definitie tijdelijk (verkiezingen helpen om opvolgers aan te duiden).

De essentie van de politiek in de moderniteit is dan ook het conflict tussen tegengestelde stromingen (zoals Lefort en Machiavelli benadrukken).

Een democratie veronderstelt daarbij pluraliteit; burgers hebben verschillende visies, zowel op private als publieke kwesties. Ze hebben uiteenlopende politieke en religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen. De essentie van de politiek in de moderniteit is dan ook het conflict tussen tegengestelde stromingen (zoals Lefort en Machiavelli benadrukken).

Vrijheid is alleen mogelijk wanneer die verschillende posities en verlangens ook aan bod kunnen komen, en deel uitmaken van de instellingen en machtsstructuren in een samenleving.

De twintigste eeuw heeft enkele dieptepunten gekend (populisme, totalitarisme). Die gevaren zijn nooit helemaal geweken.

Met de leegte van de macht en de politiek als conflict, ontstaan nieuwe gevaren; nieuwe ontsporingen van de democratie zijn mogelijk. De twintigste eeuw heeft enkele dieptepunten gekend (populisme, totalitarisme). Die gevaren zijn nooit helemaal geweken.

Enkele aspecten van de democratie en de leegte van de macht verdienen bijzondere aandacht, zoals de evolutie van macht doorheen de tijd; de fundering van de autoriteit (waarom zou je iemands hogere positie nog aanvaarden, als iedereen gelijk is? Hoe legitimeer je die autoriteit? En kan een samenleving zonder autoriteit?); het belang van een vrije publieke ruimte waar burgers de onderlinge verschillen kunnen uitdrukken en beleven, en de politieke deugden die de vrijheid garanderen.

In deze lezing kwamen dus de democratie, maar ook haar mogelijke ontsporingen uitgebreid aan bod, met filosofische grondslagen (onder meer van Machiavelli, Arendt, Lefort en Gauchet), en met concrete voorbeelden.

Bibliografie

Hannah Arendt (1980), The origins of Totalitarianism, Penguin Books

Arendt, Hannah (1959), Between Past and Future. Eight exercises in political thought, New York, The Viking Press.

Claude Lefort (1972), Le travail de l’œuvre Machiavel, Parijs, Gallimard.

Gauchet, Marcel (2018), Robespierre. L’homme qui nous divise le plus, Parijs, Gallimard.

Tinneke Beeckman (2020), Machiavelli’s Lef. Levensfilosofie voor de vrije mens, Boom, Amsterdam. Hypatia – prijs, 2022

Dr. Tinneke Beeckman (1976) studeerde filosofie aan de VUB en de ULB.

Ze werkte jarenlang als aspirant en als postdoctoraal onderzoeker (FWO) aan de VUB.

Sinds 2012 is ze schrijfster. In hetzelfde jaar publiceerde ze ‘Door Spinoza’s Lens’ (Pelckmans), in 2015 volgde ‘Macht en Onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting’ (De Bezige Bij) en in 2020 ‘Machiavelli’s Lef. Levensfilosofie voor de vrije mens’ (Boom). Voor haar boek over Machiavelli kreeg ze de Hypatiaprijs (2022).

Ze is columnist voor De Standaard en geeft regelmatig filosofische en politieke analyses in de media.

Met dank aan Tinneke Beeckman en UDLL

Diep in onszelf – Vaclav Havel

foto: frie peeters
Diep in onszelf dragen wij de hoop.
Is ze niet daar, dan is ze nergens.

Hoop is een bewustzijn
en staat of valt niet met wat er in de wereld gebeurt.

Hopen is voorspellen noch voorzien.

Hoop zit ons in de ziel, in het hart gegrift,
ligt voor anker voorbij de horizon.

Hopen,
in deze diepe en krachtige betekenis,
is anders dan blij zijn om wat goed gaat
of je graag inzetten voor wat zeker succes heeft.

Hoop is de kunst om ergens aan te werken omdat het goed is,
niet alleen omdat het kans van slagen heeft.

Hoop is niet optimisme,
niet de overtuiging dat iets goed zal aflopen.

Hopen is zeker weten dat iets zinvol is,
ongeacht de afloop.


Vaclav Havel


Erasmusprijs, 1986
Light of  Truth award, 2004

Dwaaltocht doorheen Gent met prof. em. Jean-Paul Van Bendegem

Een filosofische stadswandeling doorheen Gent met niet minder dan prof.em. Jean-Paul Van Bendegem, dat lieten we ons geen tweemaal vragen.

We spraken af aan het Sint-Pietersstation en tram 1 bracht ons naar de halte Savaanstraat. Via een korte wandeling voorbij aan de Opera bereikten we dan de brasserie van de Handelsbeurs waar we samen (15 deelnemers) lunchten. Na de lunch zou prof. Van Bendegem ons daar komen ophalen. En zo geschiedde.

Op de Kouter werd ons bij wijze van inleiding duidelijk gemaakt welke invalshoek JPVB voor deze wandeling gekozen had:

Deze wandeling wil een filosofische dwaaltocht doorheen een concrete stad [zijn] maar meer nog een mentale verkennings- en ontdekkingsreis van een universum waar het gaat om het geheugen, natuur versus cultuur, het verzamelen en ordenen, het maken van kennis en het bewaren en herstellen van wat was. Het eindpunt is een verrassend nieuwe blik op een omgeving die men dacht te kennen.1

We leren monumenten lezen, oppervlaktestructuur van dieptelaag te onderscheiden. Er wordt verteld over de Wereldtentoonstelling van 1913 en welk monument aan die grootse gebeurtenis nog herinnert in het de Smet De Naeyerpark nabij het Sint-Pietersstation. Waarom juist het monument ‘Wijsheid, kracht en schoonheid’? Dat heeft te maken met de financiering van die Wereldtentoonstelling door de vrijmetselaars. De stad Gent is ook onlosmakelijk verbonden met het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck. Het inspireerde de Amerikaanse kunstenares Jessica Diamond om ‘Mystic leaves’ te maken: het werk bestaat uit achttien bladeren uit brons, messing en gietijzer die voorkomen op het altaarstuk en verspreid zijn over de Kouter. Tussen de nerven van de bladen lees je de namen van de planten en de bloemen in het Middelnederlands, de taal van de gebroeders Van Eyck.

Soms ontstaan er ook stadslegendes in verband met monumenten als niemand het geheim van het monument weet te ontsluieren. Een voorbeeld is de haan op de luifel van Ons Huis op de Vrijdagmarkt. Een geschenk van Waalse arbeiders aan Gentse arbeiders voor hun hulp? Neen! De haan staat symbool voor de nieuwe dageraad, de nieuwe wereld waarin iedereen gelijkberechtigd zal zijn, een socialistische droom dus. En de drie cijfers 8 op de sokkel? ‘Acht ure wirke, acht ure sloape, acht ure vrij, da willen wij!’2

Met de centrale bibliotheek De Krook op de achtergrond, vernemen we dat deze verloren hoek van Gent een mooie invulling heeft gekregen. Over het ontwerp van de bibliotheek is JPVB minder enthousiast. Kunnen wij er de gelaagdheid, de stapeling van boeken in zien? Deze infrastructuur aan een bocht (‘krook’) in de Schelde omvat onder meer de nieuwe stadsbibliotheek, labo’s en kantoren van de Universiteit Gent en imec. Ze noemt zich de inspiratieplek voor kennis, cultuur en innovatie, een bibliotheek die klaar is voor de 21ste eeuw. De plek waar kennis gemaakt wordt dus en opgeslagen: een plek voor jonge, oude en belegen wetenschappen.3

Het gaat op deze plek over het verzamelen in een gebouw (museum, Wunderkammer, collecties: subjectieve en objectieve, compleetheid of juist de onmogelijkheid daarvan) en over het Citadelpark met het S.M.A.K en het Museum voor Schone Kunsten (MSK). Wat is de functie van een park in een stad? Hoe is de ‘plezante mikmak van het Citadelpark’4 ontstaan en waar haalden de ontwerpers hun inspiratie?

Langs de Reep trekken we vervolgens naar de Bisdomskaai en in de buurt van de Rijksmiddelbare school bevindt zich het standbeeld van koning Willem I van Oranje. Onder Hollands bewind krijgt Gent in 1816 een eigen universiteit. Als herinnering hieraan werd hier op de reep een standbeeld van koning Willem I, stichter van de universiteit, onthuld en bij de onafhankelijkheidsstrijd van België kiezen vele inwoners de zijde van het Nederlandse Huis van Oranje.5 Willem I heeft bijzondere aandacht voor het onderwijs. De universiteiten van Leuven, Leiden, Utrecht en Groningen worden opnieuw opgericht. In Gent en Luik komt er een nieuwe universiteit. Ook het lager- en middelbaar onderwijs worden verbeterd naar Willems wensen. Culturele en wetenschappelijke activiteiten kunnen zich verheugen in de steun van de vorst. Een kleine terzijde over de rangen (docent, hoofddocent, hoogleraar, gewoon hoogleraar en buitengewoon hoogleraar) die men vandaag op de universiteit kent en hoe universiteiten hun wortels hebben in kloostergemeenschappen was hier zeker op z’n plaats.

Langs het Maaseikplein, een kleine groene oase met een knipoog naar het Lam Gods, waar 1400 vierkante meter asfalt plaats ruimde voor een bloemrijke graszone en een fruitgaard. Hier groeien perelaars, appelaars, een vijgenboom, een kerselaar, een amandelboom en een moerbeiboom.  Ook soorten als lievevrouwbedstro, bosaardbeitjes en madonnalelies bloeien er kleurig en geurig. Al dit groen dat ook voorkomt op het Lam Gods, kreeg hier een plek bij het standbeeld van de gebroeders Van Eyck, die afkomstig waren van Maaseik.

We zijn nu aangekomen op het Sint-Baafsplein waar zich het NTG bevindt en ook de Lakenhalle en het Belfort. Hier heeft JPVB het over de romantische middeleeuwen en de gereconstrueerde stad die helemaal niet authentiek meer is. In dit verband werkt het verhaal van de ‘goedendag’ uit de Guldensporenslag op de Groeningekouter bijzonder verhelderend. De verwarring die ook over dit krijgstuig is ontstaan (een stok met een ketting waaraan een metalen bol met pinnen) moet op de rekening van Hendrik Conscience geplaatst worden en zijn roman De leeuw van Vlaanderen. Eigenlijk was de goedendag een stok met een metalen punt op het einde. Romantiek is hier dus heel waarschijnlijk de dader van de verwarring. Men leze er in professor Van Bendegems boek ‘Verdwaalde stad’ het stukje Een kleine encyclopedie van de restauratie en Er was eens een gebouw6 op na en je komt te weten waarom we over een aantal Gentse ‘gerestaureerde’ historische monumenten kunnen spreken van ‘nep’.

Het spreekt vanzelf dat in het bestek van dit korte blogbericht niet alles wat verteld werd aan bod komt. Wat we echter meekregen was inderdaad verrassend nieuw. Professor Van Bendegems erudiete kennis van het onderwerp weet hij te laten samengaan met veel zin voor humor, persoonlijke associaties en filosofische uitweidingen, die alles samen, zorgen voor een zeer boeiende rondleiding.

We sloten de goed gevulde dag af met een terrasje bij café-restaurant ’t Voske op het Sint-Baafsplein.

Noten:

  1. Van Bendegem, J.P. (2017) Verdwaalde stad. Filosoferen langs straten en pleinen. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet
  2. Van Bendegem, J.P. (2017) Verdwaalde stad. Filosoferen langs straten en pleinen. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet, p. 55
  3. Van Bendegem, J.P. (2017) Verdwaalde stad. Filosoferen langs straten en pleinen. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet, p. 158
  4. Van Bendegem, J.P. (2017) Verdwaalde stad. Filosoferen langs straten en pleinen. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet, p. 73
  5. https://visit.gent.be/nl/zien-doen/bezienswaardigheden?
  6. Van Bendegem, J.P. (2017) Verdwaalde stad. Filosoferen langs straten en pleinen. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet, p. 208,209,210

Eternal Echoes – John O’Donohue

Celtic Reflections on Our Yearning to Belong

“Longing is the transfiguration of aloneness,”  schreef David Whyte. De alchemie van die transfiguratie is wat de grote Ierse dichter en filosoof  John O ‘Donohue (1956 -20008) onderzoekt in Eternal Echoes, een immens inzichtelijke blik op de eeuwige turbulenties van het menselijke hart, gevoed door oude wijsheid en gericht op de moderne levenservaring.

O’ Donohue:

We live in a world that responds to our longing; it is a place where the echoes always return, even if sometimes slowly… The hunger to belong is at the heart of our nature. Cut off from others, we atrophy and turn in on ourselves. The sense of belonging is the natural balance of our lives… There is some innocent childlike side to the human heart that is always deeply hurt when we are excluded… When we become isolated, we are prone to being damaged; our minds lose their flexibility and natural kindness; we become vulnerable to fear and negativity.

[…]

The ancient and eternal values of human life — truth, unity, goodness, justice, beauty, and love — are all statements of true belonging; they are the also the secret intention and dream of human longing.

En hoewel we verlangen naar integrate, we zijn toch fundamenteel gefragmenteerd. De dynamische interactie tussen deze beide polen, argumenteert O’Donnohue, is een animerende centrale kracht voor de menselijke ervaring.

No thing is ultimately at one with itself. Everything that is alive holds distance within itself. This is especially true of the human self. It is the deepest intimacy which is nevertheless infused with infinite distance. There is some strange sense in which distance and closeness are sisters, the two sides of the one experience. Distance awakens longing; closeness is belonging. Yet they are always in a dynamic interflow with each other.

[…]

Our hunger to belong is the longing to find a bridge across the distance from isolation to intimacy.

Zoals onze behoefte de kaart van onze onvolkomenheid uittekent, voorziet ze tegelijk de essentiele emotionele intelligentie voor echte menselijke verbondenheid. Ons verlangen om erbij te horen brengt ons dichter bij onszelf en uiteindelijk ook bij elkaar.

O’Donohue schrijft:

There is a huge abyss within every mind. When we belong, we have an outside mooring to prevent us from falling into ourselves.

[…]

There is a lovely balance at the heart of our nature: each of us is utterly unique and yet we live in the most intimate kinship with everyone and everything else… Our hunger to belong is the desire to awaken this hidden affinity.

En toch is erbij horen altijd overanderlijk onvolledig. Het subtiele gevoel van thuisloosheid die deze onvolkomenheid in ons zaait, is het begin van elke creatieve impuls. O’Donohue overweegt hoe we interpoleren tussen ons verlangen naar verbondenheid en de noodzakelijke eenzaamheid die de creatieve impuls doet ontstaan:

There is a divine restlessness in the human heart. Though our bodies maintain an outer stability and consistency, the heart is an eternal nomad. No circle of belonging can ever contain all the longings of the human heart. As Shakespeare said, we have “immortal longings.” All human creativity issues from the urgency of longing.

The restlessness in the human heart will never be finally stilled by any person, project, or place. The longing is eternal. This is what constantly qualifies and enlarges our circles of belonging. There is a constant and vital tension between longing and belonging. Without the shelter of belonging, our longings would lack direction, focus, and context; they would be aimless and haunted, constantly tugging the heart in a myriad of opposing directions. Without belonging, our longing would be demented. As memory gathers and anchors time, so does belonging shelter longing.

Als het verlangen sterft, houdt de creativiteit op. De zware taak van het mens-zijn is om verlangen en verbondenheid in evenwicht te brengen, zodat ze met en tegen elkaar werken om ervoor te zorgen dat alle mogelijkheden en gaven die in de klei van het hart slapen, in dit ene leven kunnen worden gewekt en gerealiseerd.

Hoe dat kan, onderzoekt hij verder in dit zeer inspirerende en mystiek-poëtische boek. Het staat garant voor uren boeiende literatuur die in alle eenvoud naar de diepste verlangens en behoeften peilt van elke mens. Het is een boek dat vanuit de ervaring van moederlijke geborgenheid op fenomenale wijze de link legt naar verbonden- en geborgenheid met en in de Natuur en de hele ons omringende Kosmos.

Meer weten over John O’Donohue ? klik dan hier

Pleidooi voor poëzie -Tinneke Beeckman

Wie is Tinneke Beeckman?

In 1994 ging Beeckman moraalwetenschappen studeren aan de Vrije Universiteit Brussel. In 1998 begon ze een masteropleiding filosofie aan de Université libre de Bruxelles en in 1999 ging ze doctoreren aan de VUB. In 2003 promoveerde ze op een proefschrift over Sigmund Freud en Friedrich Nietzsche.

Tussen 2003 en 2012 was Beeckman verbonden aan de VUB als postdoctoraal onderzoekster over politieke filosofie in de Nieuwe Tijd (over Spinoza en Machiavelli). Tussen 2006 en 2012 gaf ze er ook les. Ze was wetenschappelijk coördinator van het Centrum voor de Studie van de Verlichting en het Hedendaagse Humanisme (VUB) en lid van het Centrum voor Psychoanalyse en Wijsgerige Antropologie van de Katholieke Universiteit Leuven / Radboud Universiteit Nijmegen. Ze publiceerde onder meer over Freud, Nietzsche, Heidegger en vooral Spinoza. Sinds 2010 publiceert ze als politiek commentator in De Standaard, De Tijd en De Morgen en NRC Handelsblad. Ze was kernlid van de Gravensteengroep. Ze is redactielid van het tijdschrift Streven en co-voorzitter van het Vlaams-Nederlands Forum voor Filosofie. bron: wikipedia

Filosofe Tinneke Beekman over hoop in De Standaard

Over hoop die een loopje neemt met ons denken.

De onderstaande column van filosofe Tinneke Beekman over hoop ontsnapte niet aan mijn aandacht, vermoedelijk omdat ikzelf al vaak over dat thema heb nagedacht. Volgens haar zijn we best wat oplettend want hoop durft een loopje te nemen met ons denken.

“In donkere tijden lijkt hoop een ­belangrijk middel om de duisternis door te komen. Alsof uit hoop alleen het goede kan volgen. Die ­visie deel ik niet. Ik probeer hoop-vrij te zijn: gericht op wat nu wél mogelijk is. En dat betekent helemaal niet hopeloos, fatalistisch of defaitistisch door het leven gaan.

Hoop is natuurlijk verkieslijk ­boven wanhoop; in dat laatste geval geloof je niet dat iets goeds nog kan gebeuren. En natuurlijk is hoop soms onafwendbaar, als de nood hoog genoeg is. Het voorbije jaar heb ik eenmaal heel intens iets gehoopt. Alleen merkte ik vooral hoe verloren ik eigenlijk was. Het hoopvolle gevoel projecteerde me naar een toekomst die alleen in mijn verbeelding bestond. Hopen is verlangen, terwijl de vervulling van je hoop niet van jezelf afhangt. Wat biedt de hoop dan eigenlijk? Zeker geen vrijheid. De stoïcijnen, de epicuristen, filosofen als Spinoza of ­Camus keken met argwaan naar discours waarvan hoop de hoeksteen uitmaakte. Er bestaat geen hoop zonder angst en geen angst zonder hoop, aldus Spinoza in de Ethica. Aan ­beide ligt ­dezelfde onzekerheid ten grondslag. Terwijl je hoopt, vrees je dat het slecht afloopt, en als je bang bent, hoop je ­tegelijk dat je angst geen werkelijkheid wordt. Als je hoopt, ben je dus niet echt vrij. De stoïcijnen denken er net zo over: de wijze vreest niets en hoopt niets. Hij verlangt alleen wat is, en ­geconfronteerd met dingen die tegenvallen, doet hij wat hij kan om de situatie te veranderen.

Hoop kan samenhangen met een theologisch perspectief. Het is een christelijke deugd, naast ‘caritas’ (naastenliefde) en ‘fides’ (trouw); ­hopend verwachten de gelovigen Gods werking, vol vertrouwen op een eeuwig leven na de dood. Niet toe­vallig geloven de critici van de hoop niet dat er een welmenende, beschermende God is, tot wie je je gebeden kunt richten. Volgens Camus worden hoop en geloof al te vaak ingeroepen om onaanvaardbaar lijden goed te praten. Zijn afkeer van de hoop heeft precies met een woede over onrecht te maken. Hopen lijkt dan een vorm van berusting, en dat gaat tegen het leven zelf in. Wie door de omstandigheden wanhopig wordt, is laf, maar wie in de menselijke conditie hoop kan vinden, is goed gek, aldus Camus.

De theologische grondslag van de hoop is ook in de politieke verbeelding te vinden. Begin 17de eeuw leidde de puriteinse advocaat John Winthrop groepen kolonisten naar het beloofde land Amerika als ‘a city upon a hill’, een hoopvol toevluchtsoord voor christelijke gelovigen. De uitdrukking refereert aan ­Jezus’ Bergrede. Intussen ­behoort ze tot het politieke zelfbeeld: Amerika is een uitzonderlijk land (American exceptionalism), een baken van hoop voor de rest van de wereld. Heel wat presidenten – van John F. Kennedy over Ronald Reagan tot Barack Obama – verwijzen ernaar. Hope is een belangrijk retorisch middel om die bijzondere missie te onderstrepen. En praten over hoop geeft hoop. Alsof je al een stap hebt gezet in de richting van een betere wereld. Hoe kan je bijvoorbeeld niet meegesleept worden door het gedicht van Emily Dickinson, waarin ze hoop het ding met veren noemt, een ­vogeltje, dat in je ziel neerstrijkt, nooit stopt en nooit om iets terugvraagt?

Hoe krachtig dit ook lijkt, het verwijzen naar hoop komt met politieke nadelen. Vanaf het begin waren Amerikanen blind voor het leed dat ze de inheemse bevolking aandeden, voor de gevolgen van de slavernij, en later nog, voor de gevolgen van het Amerikaanse beleid ­elders ter wereld.

Heel wat politieke activisten prijzen de hoop wel als stimulerend. Katrin Swartenbroux citeert Rutger Bregmans motivatie in De Morgen om een hoopvol mensbeeld te schetsen. Hij is de zoon van een protestantse dominee, maar ­gelooft zelf niet meer. De hoop heeft hij behouden, omdat mensen de maatschappij zelf moeten verbeteren. Ze kunnen niet op een goddelijke kracht rekenen.

Dat laatste standpunt deel ik. Maar het is niet de hoop die daadkracht geeft, het geloof in daadkracht – mensen hebben een vrije wil, ze kunnen de samenleving deels vormgeven – geeft hoop. Dat is de volgorde. Hoop is mogelijk, want ik kan handelen. Maar hoop is geen voorwaarde om na te denken of te handelen. Dat lukt ook vanuit een scherpe gerichtheid op het hier en nu.

De vraag is niet alleen wat jij met hoop kunt, maar ook wat de hoop met jou doet. Hoop kan je ook iets ont­nemen: de gelegenheid om echt na te ­denken over de situatie waarin je je ­bevindt. Welke normale toestand moet bijvoorbeeld terugkeren na de pandemie: hetzelfde hectische leven, dezelfde consumptiepatronen, dezelfde intru­sieve houding tegenover de natuur?”

Bron: “Hoop neemt een loopje met je denken”, column DS, 18 febr. 2021 | Tinneke Beeckman

%d bloggers liken dit: