Hoe krikken we het taalniveau van onze leerlingen op? 33 procent van de leerkrachten wil langere lesblokken – Knack

Meer tijd, kleinere klasgroepen, beter studieadvies, strengere evaluaties en meer aandacht voor grammatica. Dat is er volgens taalleerkrachten nodig om het niveau van hun leerlingen op te krikken. Maar vooral: ‘Taalvakken mogen niet langer in de schaduw staan van wiskunde en wetenschappen.’

Het gaat niet goed met onze talenkennis. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat het taalniveau van Vlaamse leerlingen daalt, zowel voor Nederlands als voor vreemde talen als Frans, Duits en Engels. In het secundair onderwijs zijn talenrichtingen ook allesbehalve populair. Jongeren, hun ouders en sommige leerkrachten kijken er zelfs een beetje op neer. Logisch dus dat er ook aan hogescholen en universiteiten steeds minder studenten voor een talenopleiding kiezen. Een van de gevolgen daarvan is het penibele tekort aan leerkrachten Nederlands, Frans en ondertussen ook Duits en Engels. En in scholen die met een lerarentekort kampen, daalt het onderwijsniveau onvermijdelijk.

Alle sectoren, van het bedrijfsleven tot de media en de overheid, schreeuwen om taalexperts. Ine Corteville, Vlaams Talenplatform

Die cirkel moet dringend worden doorbroken, vinden de academici die zich in het Vlaams Talenplatform hebben verenigd. In hun nieuwe rapport Naar een talenonderwijs in topvorm doen ze meer dan twintig aanbevelingen die ons uit de impasse moeten helpen. Dat advies is voor een groot stuk gebaseerd op een enquête bij meer dan duizend Vlaamse taalleraars uit het secundair onderwijs. ‘Taalleerkrachten blijken veel vertrouwen in elkaar te hebben, zijn meestal erg geëngageerd, staan open voor verandering en hebben heel concrete ideeën om het talenonderwijs te verbeteren. Dat is echt hoopgevend’, zegt professor Nederlandse literatuur Lars Bernaerts (UGent). Het valt op dat al die leerkrachten Nederlands, Frans, Duits, Engels of Latijn zich wel zorgen maken over de kwaliteit van het talenonderwijs. Ze vinden dat de lat hoger moet worden gelegd.

Vorig schooljaar was Anne, die Frans geeft in een aso-school, klastitularis van een groep zesdejaars uit de richting economie-moderne talen. 6EMT was geen gemakkelijke klas. Geregeld stonden twee groepen leerlingen lijnrecht tegenover elkaar. Ruzies die buiten de school of online oplaaiden, zorgden ook tijdens de lessen voor spanningen. Er ging geen maand voorbij of Anne moest een klasgesprek organiseren om de gemoederen te bedaren. Nog voor de krokusvakantie was het voor haar al duidelijk dat ze haar zesdejaars onmogelijk alle geplande leerstof zou kunnen meegeven.

Bij wiskunde moet je ook eerst de abstracte theorie leren. Dat vindt iedereen normaal. Maar als het over talen gaat, moet alles altijd leuk zijn. Lieven Buysse, hoogleraar Engelse taalkunde (KUL)

Veel taalleerkrachten geven aan dat ze tijd tekort komen. Dat komt om te beginnen doordat ze naast het lesgeven nog een hele resem andere taken hebben. ‘Dat geldt vandaag natuurlijk voor álle leerkrachten’, zegt Bernaerts. ‘Maar wie taalvakken doceert, heeft vaak nog extra werk. Om te beginnen bestaat hun vak uit verschillende disciplines, van taalbeschouwing en vaardigheden tot grammatica en spelling. Daarnaast is taken corrigeren erg tijdrovend. Ze ontwikkelen ook veel van hun lesmateriaal zelf, zijn vaak klastitularis en zetten zich, bijvoorbeeld, in voor de begeleiding van startende collega’s. Dat ze meer tijd willen, zie ik vooral als een roep om erkenning voor alles wat ze doen.’

Er zijn ook heel wat leerkrachten die concreet om meer lesuren vragen. Met de tijd die ze nu voor hun vak hebben, is het volgens hen onmogelijk om de leerstof grondig uit te leggen én hun leerlingen de kans te geven om stof in te oefenen en te automatiseren. Vooral leerkrachten Frans zijn daar vragende partij voor. Nu is dat in deze tijden niet echt een realistisch pleidooi. Niet alleen zijn er zo al niet genoeg taalleerkrachten om al die lesuren in te vullen, scholen hebben ook de grootste moeite om alle nieuwe leerdoelen, van burgerschap tot financiële geletterdheid, in het lesrooster gepropt te krijgen. Een paar jaar geleden werd daar in de eerste graad van het secundair onderwijs zelfs een uur Nederlands voor opgeofferd.

63% van de leerkrachten vindt dat ze niet genoeg tijd krijgen om zich bij te scholen.

‘Daarom is het belangrijk om de tijd die er wel is efficiënt in te zetten’, zegt hoogleraar Engelse taalkunde Lieven Buysse (KU Leuven). ‘Zo zouden veel taalleerkrachten graag meer dan vijftig minuten na elkaar aan dezelfde klasgroep les kunnen geven. Dat is nodig om leerlingen kennis mee te geven, vaardigheden te laten inoefenen en ook nog feedback te geven.’ Om dezelfde reden zou 60 procent van de leerkrachten uit de enquête graag zien dat taallessen zowel in het secundair als in het lager onderwijs in kleinere klasgroepen worden georganiseerd.

Twee dunne romans moesten de leerlingen van het vijfde jaar vorig schooljaar voor Engels lezen. J. las er volgens zijn leerkracht niet één. De boekbesprekingen plukte hij gewoon van het internet. Voor de toetsen die hij moest afleggen, studeerde hij amper. Op zijn eindrapport stond voor Engels een rood cijfer: 45 procent. Toch viel de klassenraad daar niet over. Alle aandacht ging naar zijn fantastische resultaten voor wiskunde en vooral fysica. J. wil later burgerlijk ingenieur worden.

29% vindt de nieuwe eindtermen niet haalbaar.

Taalleraars staan vandaag in veel gevallen voor erg heterogene klasgroepen, en dat maakt hun werk nog moeilijker. Dat komt vooral doordat lang niet alle jongeren die voor een talenrichting kiezen dat uit overtuiging doen. ‘Leerlingen die niet goed zijn in wiskunde en wetenschappen, krijgen vaak het advies om een talenrichting te volgen. Ook als ze daar noch aanleg, noch interesse voor hebben’, legt Buysse uit. ‘Daardoor moeten taalleraars vaak lesgeven aan groepen met aan de ene kant heel gemotiveerde en taalvaardige leerlingen en aan de andere kant uitgesproken taalzwakke jongeren. Dat is een moeilijke spagaat, die de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede komt. Sommige klassenraden en directies moeten zich beraden over de gevolgen van hun studieadvies.’

Daarbij komt dat er voor taalvakken meestal geen echte examens worden georganiseerd. Leerlingen worden beoordeeld op basis van de toetsen en vooral van de taken die ze in de loop van het schooljaar maken. 70 procent van de taalleerkrachten gelooft dat de slaagkansen van hun leerlingen daardoor hoger liggen. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze de taal ook beter beheersen. Volgens nogal wat leraars maakt een systeem van zogenaamde ‘gespreide evaluatie’ het alleen gemakkelijker om voor hun vak te slagen. Sommigen vrezen zelfs dat hun leerlingen niet goed genoeg op het hoger onderwijs worden voorbereid.

92% werkt het liefst met lesmateriaal dat door taalleerkrachten is opgesteld.

Wat ook niet helpt, is dat de resultaten voor taalvakken minder zwaar blijken door te wegen bij deliberaties. ‘Wanneer de klassenraad het rapport van een leerling bespreekt, worden slechte punten voor een taalvak nogal snel onder de mat geveegd’, zegt Tanja Mortelmans, professor Duitse taalkunde (UA). ‘Is iemand niet geslaagd voor Nederlands, Engels, Frans of Duits, dan wordt die sneller gedelibereerd dan bij een onvoldoende voor wiskunde of wetenschappen.’

Om het niveau van het talenonderwijs op te krikken, stellen leerkrachten niet alleen een betere evaluatie voor. Ook de lesinhoud mag best wat pittiger. Bijna de helft vindt dat er vooral in de eerste jaren een grotere nadruk op kennis moet liggen dan op communicatieve vaardigheden. Dat wil zeggen dat er weer meer aandacht naar spelling, spraakkunst en woordenschat moet gaan. ‘Het is moeilijk geworden om leerlingen, leerkrachten en ouders ervan te overtuigen dat je nu eenmaal door de grammatica heen moet als je een taal wilt leren’, zegt Buysse. ‘Bij wiskunde moet je ook eerst de abstracte theorie leren voor je vraagstukken kunt oplossen. Dat vindt iedereen normaal. Maar als het over talen gaat, moet alles altijd leuk zijn. Dat kan natuurlijk niet. Ook taalleerkrachten moeten het signaal krijgen dat ze die abstractere kennis mogen en zelfs moeten overdragen.’ Dat zou taalvakken zelfs wat populairder kunnen maken. Want uit onderzoek blijkt dat richtingen die als gemakkelijk worden ervaren, weinig aantrekkingskracht en prestige hebben.

63% denkt dat talen-richtingen een imagoprobleem hebben.

Er wordt dan ook veel verwacht van de nieuwe richting moderne talen. Vandaag bestaat die al in de tweede graad van het secundair onderwijs en vanaf 1 september 2023 kan ze ook in de derde graad worden opgezet. Het gaat om een volwaardige studierichting die helemaal op zichzelf staat en dus niet in combinatie met bijvoorbeeld economie of Latijn wordt aangeboden. Naast Frans, Engels en Duits krijgen leerlingen in die opleiding ook nog een vierde vreemde taal. Er gaat veel aandacht naar literatuur en ook taaltechnologie en pragmatiek komen er aan bod. Zo zouden jongeren de nodige taalexpertise meekrijgen om bijvoorbeeld fake news op te sporen, big data te verwerken of kritisch naar een ideologisch discours te kijken. ‘We hebben maar een jaar meer om die richting in de kijker te zetten en er zo veel mogelijk mensen voor warm te maken’, zegt Mortelmans. ‘We moeten moderne talen in de markt zetten als een richting die de lat weer hoog legt en taalsterke leerlingen de kans geeft om ambitieus te zijn.’

Saar wil taal- en letterkunde studeren aan de universiteit. Engels-Zweeds lijkt haar een leuke combinatie. Haar ouders vinden dat geen goed idee. Ze zouden liever hebben dat ze wat hoger mikt. Vriendinnen reageren ook al niet erg positief. Wil ze écht haar hele leven voor de klas staan? Omdat ze op den duur begint te twijfelen, schrijft ze zich voor een infodag in. Ze spreekt er een assistent en twee studenten aan. Niemand kan haar vertellen waarom taal- en letterkunde iets voor haar zou zijn. Eind deze maand begint ze aan een studie psychologie.

33% wil in blokken van meer dan 50 minuten lesgeven.

Het secundair onderwijs kan het tij natuurlijk niet in zijn eentje keren. Alle onderwijsniveaus moeten inspanningen leveren. Zo vindt meer dan de helft van de bevraagde leerkrachten dat ook basisscholen ervoor moeten zorgen dat kinderen tegen het eind van het zesde leerjaar een degelijk niveau hebben bereikt. Vandaag is dat lang niet altijd het geval.

En ook het hoger onderwijs speelt een sleutelrol. Vooral ervaren leerkrachten geven aan dat er soms een probleem is met het taalniveau van pas afgestudeerde collega’s. ‘We willen natuurlijk dat er degelijke taalleerkrachten voor de klas staan’, zegt Buysse. ‘Daarom is het niet alleen belangrijk om het taalniveau van studenten aan het begin van de opleiding te meten. Aan het eind moeten ze ook allemaal hetzelfde niveau bereiken. Vandaag liggen die eindniveaus al vast voor alle Vlaamse universiteiten, maar niet voor de hogescholen die lerarenopleidingen aanbieden.’

48% vindt dat er in het begin meer aandacht moet zijn voor kennis dan voor vaardigheden.

Het Vlaams Talenplatform pleit ook voor een grote campagne die jonge mensen enthousiast moet maken voor taal en literatuur. Iets als de STEM- campagnes die Vlaamse jongeren, hun ouders én hun leerkrachten er in de loop der jaren van hebben overtuigd dat richtingen met veel wiskunde en wetenschappen heel prestigieus zijn. ‘We weten dat mensen die talen hebben gestudeerd de samenleving on- noemelijk veel te bieden hebben’, zegt Lieven Buysse. ‘Nu moeten we alleen nog het zelfvertrouwen krijgen om die boodschap overal uit te dragen en om anderen ervan te overtuigen. Het is hoog tijd dat iedereen de hand aan de ploeg slaat. Van de overheid tot basisscholen, het secundair onderwijs en ook alle hogescholen en universiteiten.’

Hoe dan ook moeten de talenopleidingen in het hoger onderwijs op de een of andere manier niet alleen meer studenten, maar ook meer uitstekende studenten aantrekken. Daarbij is de studiekeuzebegeleiding in het secundair onderwijs cruciaal. Het gebeurt nog te vaak dat heel sterke leerlingen met een grote liefde voor taal toch de raad krijgen om een wetenschappelijke richting in te slaan. Maar zelfs als meer jongeren te horen krijgen dat een talenopleiding iets voor hen is, betekent dat niet dat ze zich daar ook voor zullen inschrijven. Volgens 63 procent van de leerkrachten komt dat door het imagoprobleem van de talenopleidingen. 58 procent is ervan overtuigd dat jongeren afhaken vanwege de beroepsperspectieven. Zowel zij als hun ouders denken dat je met zo’n diploma alleen in het onderwijs terechtkunt. ‘Dat is nochtans niet waar’, weet Ine Corteville, beleidsmedewerkster bij het Vlaams Talenplatform. ‘Alle sectoren, van het bedrijfsleven tot de media en de overheid, schreeuwen om taalexperts. Weinig mensen weten bijvoorbeeld dat er aan talen ook een technologische kant zit: taalexperts helpen bij de ontwikkeling van artificiële intelligentie en social robots. Dat moeten we allemaal veel meer in de verf zetten. Laat mensen met een taaldiploma uit heel uiteenlopende sectoren over hun job getuigen.’

Talenonderwijs in topvorm is een rapport van Inge Arteel, Lars Bernaerts, Lieven Buysse, Ine Corteville, Julie Lippens en Tanja Mortelmans.

Met dank aan Ann Peuteman – Knack 7/09/2022

Commentaar bij dit rapport o.a. op Duurzaam onderwijs

Een geweldig politiek correct taalexperiment! — Neerlandistiek

bron: wikimedia

Gejammer over politieke correctheid dringt nu ook door tot de taalkundige literatuur, althans tot de ‘grijze literatuur’, de door professionele taalkundige geschreven maar niet officieel gepubliceerde teksten op internet.

Een geweldig politiek correct taalexperiment! — Neerlandistiek

In Memoriam Flip Droste (1928-2020) — Neerlandistiek

Professor Droste, mijn prof linguistiek in Leuven, bracht ons op onvergelijkbare wijze in het begin van de jaren 70 de beginselen van de transformationeel generatieve grammatica bij. Hij was één van die proffen aan wie je een dierbare herinnering bewaart. RIP.

Door Dirk Geeraerts Op 13 juni 2020, enkele weken voor zijn 92e verjaardag, overleed Flip Droste, taalkundige, essayist, romancier. Flip (officieel Frederik Gerrit) Droste werd geboren in Arnhem op 4 juli 1928. Hij studeerde Nederlands in Nijmegen, en promoveerde daar in 1956 met het proefschrift Moeten. Een structureel-semantische studie. In 1968 – hij was toen…

In Memoriam Flip Droste (1928-2020) — Neerlandistiek

Meertaligheid en onderwijs: 7 boekentips — Steven Delarue

Als je aan leerkrachten vraagt hoe ze de afgelopen coronaweken hebben beleefd, dan krijg je – toch naar mijn ervaring – meestal een gelaagd antwoord. Aan de ene kant was het keihard werken, omdat alles opeens anders en digitaal moest, en alle plannen bruusk moesten worden omgegooid. Maar samen met die koerswijziging (of misschien net ten gevolge ervan) was er ook opeens wat meer ruimte voor experiment en voor reflectie: wat willen we nu precies bereiken met onze leerlingen, en waarom? Wat is prioritair en wat niet? 

Daar ligt mogelijk (en hopelijk) een stevige win voor alles wat het onderwijs in deze coronatijd moet doorstaan: kritisch stilstaan bij hoe ons onderwijs eruitziet en hoe het er zou moeten of kunnen uitzien, en hoe we van startpunt A naar ideaalbeeld B zouden kunnen gaan. Ik zie op Facebook, op Twitter en op blogs allerhande steeds meer reflecties verschijnen over het belang van toetsing en evaluatie, over de vraag of we al dan niet examens moeten organiseren, over hoe je omgaat met angst en stress bij de heropstart van de scholen eind deze week, over hoe zomerscholen er zouden kunnen uitzien,… 

Dat kritische reflectievermogen is er bij leerkrachten uiteraard altijd al geweest, maar in de dagelijkse mallemolen raakte het al eens verdrukt tussen alle paperassen, lesvoorbereidingen en SmartSchool-berichten – die zijn er nu allemaal nog steeds, maar toch: er lijkt soms een beetje meer zuurstof te zijn. Ruimte om na te denken, om heel even te onthaasten of om de horizonten te verruimen. Voor sommigen is het misschien een kans om eens in de boekenkast te duiken, en wat nieuwe ideeën op te doen. 

Alleen: er zijn de laatste jaren bibliotheken volgeschreven met boeken over onderwijs en didactiek, en vind daar maar eens de échte pareltjes in terug. Voor wie zich graag wil verdiepen in het thema taal en meertaligheid, selecteerde ik zeven boeiende titels die je meer inzicht en praktische handvatten bieden in de wondere wereld van meertaligheid en onderwijs. Boeiende literatuur die inspireert én aan het denken zet. 

Bron: Meertaligheid en onderwijs: 7 boekentips — Steven Delarue

De toekomst van het Nederlands: ‘Waarom moet je weten hoe je iets spelt als je het kunt opzoeken?’ – Ann Peuteman in Knack

Uit Knack van 23/01/19

Lange zinnen ontleden, aartsmoeilijke dictees maken en de literatuurgeschiedenis uit het hoofd kennen? De tijd dat Nederlands een blokvak was, is al lang voorbij. ‘Maar dat wil niet zeggen dat de lat lager wordt gelegd’, meent José Vandekerckhove van het Netwerk Didactiek Nederlands.

De toekomst van het Nederlands: ‘Waarom moet je weten hoe je iets spelt als je het kunt opzoeken?’

Vlaamse leerlingen kunnen niet meer spellen, maken constant dt-fouten, herkennen geen meewerkend voorwerp, en vraag hun vooral niet wie Houtekiet heeft geschreven. Allemaal het gevolg van het trieste niveau van de lessen Nederlands op de middelbare school, hoor je vaak. ‘Maar het niveau op zich is het probleem niet, en onze leerlingen zijn ook niet dommer geworden’, countert oud-leraar Nederlands José Vandekerckhove, voorzitter van het Netwerk Didactiek Nederlands (NDN), dat de belangen behartigt van het onderwijs van het Nederlands in Vlaanderen. ‘Dat veel mensen, ook politici en onderwijsspecialisten, het vandaag moeilijk hebben met de inhoud van het vak, komt vooral doordat ze krampachtig vasthouden aan de manier waarop ze vroeger zelf les hebben gekregen. Die houding staat efficiënt onderwijs in de weg.’

Ik zou het examen literatuur helemaal afschaffen.

Vandekerckhove houdt zelfs niet vast aan de vijf uur Nederlands die leerlingen in de eerste graad van het secundair onderwijs krijgen. ‘Het zou geen ramp zijn om een uur daarvan op te offeren voor een vak als mens en maatschappij, zoals Lieven Boeve, de directeur-generaal van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, dat wil’, zegt hij. ‘Ook wat Nederlands betreft, is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit: meer lesuren zijn geen garantie voor betere prestaties. Cruciaal is dat die uren efficiënt worden gebruikt.’

Is dat vandaag dan niet het geval?

José Vandekerckhove: Vaak niet. Om te beginnen zijn heel wat leerkrachten Nederlands, die veel lesuren met hun leerlingen doorbrengen, ook klastitularis. Daardoor gaat een deel van hun lestijd op aan klasgesprekken en het managen van problemen in de groep. Daarnaast besteden ze zo’n 60 procent van hun lessen aan communicatieve vaardigheden. Dat wil zeggen dat ze hun leerlingen goed moeten leren lezen, schrijven, luisteren en spreken. Daardoor blijft maar 40 procent van de tijd over voor taalbeschouwing, spelling en ook nog wat literatuur. Natuurlijk kunnen leerkrachten dan niet alles behandelen wat ze zouden willen, en moeten ze keuzes maken.

Gaat er volgens u té veel lestijd op aan die communicatieve vaardigheden?

Vandekerckhove: Het is belangrijker dan ooit dat jongeren goed leren communiceren, maar de vraag is of dat in de lessen Nederlands moet gebeuren. Doordat het grootste deel van de lestijd aan communicatie opgaat, is Nederlands een servicevak geworden: leerlingen leren er vaardigheden die ze in alle andere vakken kunnen gebruiken. In de les Nederlands wordt hun bijvoorbeeld aangeleerd hoe je nagaat waarover een tekst gaat. Eerst moeten ze kijken naar de titel, ondertitel en foto, vervolgens lezen ze de eerste en laatste zin van elke alinea en pas dan gaan ze de tekst intensief lezen. Dat helpt hen ook om teksten voor, bijvoorbeeld, geschiedenis te lezen. Alleen kennen de meeste leerkrachten geschiedenis die strategieën niet.

Ondanks alle aandacht voor communicatieve vaardigheden in de les Nederlands scoren Vlaamse leerlingen in het PISA-onderzoek ondermaats voor begrijpend lezen.

Vandekerckhove: Vaardigheden moet je trainen, en daarvoor volstaan de lesuren Nederlands niet. Zolang ze niet in andere vakken worden ingeoefend, zullen veel van onze leerlingen het daar moeilijk mee blijven hebben. Daarom pleit ik ervoor dat álle leerkrachten die communicatieve strategieën aangeleerd krijgen, zodat ze die tijdens hun lessen kunnen toepassen. Het zou zelfs een goed idee kunnen zijn om dat hele luik uit het vak Nederlands te lichten en vakoverschrijdend te maken. Dan zouden we in de lessen Nederlands tenminste tijd hebben om ons echt met taal en literatuur bezig te houden.

Zouden jongeren dan wel foutloos kunnen spellen?

Vandekerckhove: Nog zo’n heilig huisje! (zucht) Wat is er echt van belang als je communiceert? Dat je duidelijk bent, dat wat je zegt aantrekkelijk is, dat je een geschikt taalregister gebruikt, en dat je taalgebruik correct is. Spelling is maar één onderdeel van dat laatste aspect. Laten we het belang ervan niet overdrijven. Ik keek ooit een examen Nederlands in waarbij de leerlingen de vijf kenmerken van het impressionisme moesten opsommen. Een van hen deed dat perfect, maar er stonden wel twee dt-fouten in zijn antwoord. Gevolg: drie op vijf. Terwijl die vraag helemaal niet bedoeld was om te meten hoe correct de leerlingen kunnen schrijven. Natuurlijk moeten we jonge mensen stimuleren om zo goed mogelijk te spellen, maar dat kan ook op een andere manier. Zo kun je als leerkracht met de klas afspreken dat 10 procent van de punten naar spelling gaat. Maak je geen enkele spelfout, dan krijg je die 10 procent dus cadeau.

Hoe dan ook moeten scholieren de spellingregels nog altijd beheersen?

Vandekerckhove: Natuurlijk. Maar we moeten wel een onderscheid maken tussen wat leerbaar is en wat opzoekbaar is. Wat geleerd kan worden door middel van regels en analogie, moeten de leerlingen kennen. Zodra ze weten hoe je West-Vlaanderen spelt, zullen ze vanzelf ook Oost-Brabant en Zuid-Holland correct schrijven. Kennen ze de regels om werkwoorden te vervoegen, dan kunnen ze ook ‘gedeletet’ spellen. Maar de schrijfwijze van een woord als ‘cappuccino’ kun je uit geen enkele regel afleiden. Waarom zou je van leerlingen eisen dat ze zulke woorden uit het hoofd leren als ze ze ook kunnen opzoeken? Ik vind trouwens dat we hen nog meer moeten stimuleren om de spellingcorrector op hun computer te gebruiken.

Nog een verschil met vroeger: jongeren hoeven geen ellenlange zinnen meer te ontleden. Betreurt u dat?

Vandekerckhove: Natuurlijk niet. Destijds vertrok men van het taalsysteem: je moest eerst leren hoe dat in elkaar zat, en het vervolgens toepassen. Maar in de praktijk bleek dat niet altijd een hulpmiddel te zijn. Veel leerlingen vonden begrippen als meewerkend voorwerp en gezegde nogal verwarrend. En wat is er uiteindelijk belangrijk? Dat ze een correcte zin kunnen bouwen, natuurlijk. Daarom vertrekken we nu van het gebruik, en grijpen we alleen terug naar het taalsysteem als dat nodig is. Als jongeren fouten maken, of iets lezen waarvan ze voelen dat het niet klopt.

Een ander veelgehoord punt van kritiek is dat echte literatuur amper nog aan bod komt in de lessen Nederlands.

Vandekerckhove: Het is niet omdat ze de literaire canon niet meer ingelepeld krijgen zoals de generaties voor hen dat er geen aandacht wordt besteed aan literatuur. Toen ik destijds in het college zat, kregen we in de lessen Nederlands haast uitsluitend literatuur. Drie weken aan een stuk hielden we ons op een heel theoretische manier bezig met Lucifer van Vondel. Waren we daarmee klaar, dan stapten we over op een volgend boek. Zo werkten we chronologisch de literatuurgeschiedenis af, tot we aan Stijn Streuvels kwamen – bij hem stopte het zowat. Op het eind van het jaar kregen we dan een examen waarbij we louter moesten reproduceren wat we over die werken hadden geleerd. Vaardigheden ontwikkelen stond niet op het programma. Denkt u dat wij daar meer leesplezier aan overhielden dan de jongeren van vandaag?

Is de slinger niet te veel in de andere richting doorgeslagen?

Vandekerckhove: Het klopt dat de focus steeds meer is verlegd in de richting van leeservaring. Wat doet een boek met mij als lezer? Wat weet ik erover? Wat kan ik ermee doen? Een mengvorm zou ideaal zijn. De leeservaring is belangrijk, maar om echt te begrijpen wat je leest, heb je een kader nodig. Een literaire stroming staat nooit op zichzelf. Ze is altijd een reactie op een andere stroming en is onlosmakelijk verbonden met de maatschappelijke realiteit, filosofisch-religieuze overtuigingen en kunst van die tijd. Het heeft weinig zin om jongeren te vragen wat ze van Houtekiet van Gerard Walschap vinden als ze de context niet kennen. Dus moet je hun wel vertellen over het vitalisme en de sfeer in de periode na de Eerste Wereldoorlog. Maar dat wil nog niet zeggen dat je alle literaire stromingen chronologisch moet afwerken.

Dat neemt niet weg dat jongeren steeds minder lezen.

Vandekerckhove: Alleen als je lezen tot boeken vernauwt. Ze lezen wel teksten op een scherm, en ze worden ook in films en games met verhalen geconfronteerd.

Naar een film kijken is toch niet hetzelfde als een roman lezen?

Vandekerckhove: Nee, maar films helpen jongeren wel om de bouwstenen van de literatuur te begrijpen. Flashbacks, simultaneïteit of omkering van standpunt kun je als leerkracht veel beter uitleggen aan de hand van filmbeelden of zelfs games. Dat zijn de verhalen van de huidige generatie. Ik vind het trouwens een heel goede zaak dat romans tegenwoordig weer meer verhalen aanbieden. Een tijdlang overheerste het experimentele genre en waren veel boeken echt moeilijk. Dan haken mensen, zeker jonge lezers, sneller af. Nu verschijnen er weer meer verhalende romans en biografieën, en die slaan veel meer aan.

José Vandekerckhove: 1950: geboren in Izegem. Studie: Germaanse filologie (KU Leuven). Carrière: leraar Nederlands en Duits (Sint-Andreasinstituut, Oostende). Lector Nederlands (Specifieke Lerarenopleiding, KU Leuven). Pedagogisch begeleider Nederlands. Sinds 2013: voorzitter van het Netwerk Didactiek Nederlands. Boek: Rechts is waar de duim links staat, Pelckmans, 2015 (taalboek).

Is het hoe dan ook niet belangrijk dat jonge mensen weten wie de auteur is van De vlaschaard, Kartonnen dozen of Het verdriet van België?

Vandekerckhove: Alleen als ze aan een quiz zoals De slimste mens willen meedoen. (lacht) In het secundair onderwijs moet literatuur toegankelijk genoeg zijn. Dan is de kans groter dat jongeren met plezier lezen, en kunnen we hen ook over die literatuur laten nadenken. Dat begint al in de eerste graad, waar we bijvoorbeeld vragen om een e-mail te schrijven waarin ze het boek dat ze net hebben gelezen aan een vriend aanraden. In de tweede graad leren ze de begrippen waarmee ze hun leeservaringen kunnen benoemen, en in de derde graad geven we de criteria mee om kritisch naar literatuur te kijken. Is het boek origineel? Welke plaats neemt het in het werk van de auteur in? Wat vinden recensenten ervan, en ben ik het daarmee eens? Onderschat dat niet: zoiets vergt al een behoorlijke literaire competentie.

Hoe ziet een ideale literatuurles er volgens u uit?

Vandekerckhove: Als een soort leesclub. Leerkrachten zouden leerlingen teksten moeten geven die ze eerst zelf lezen en dan in de klas bespreken.

Wordt de lat dan niet erg laag gelegd?

Vandekerckhove: Integendeel. Zo leren ze echt over literatuur nadenken. Als je hen laat uitzoeken waarom het boek dat ze lezen romantisch is, leren ze veel meer dan als ze voor het examen de kenmerken van de romantiek vanbuiten moeten leren. Ik zou het examen literatuur zelfs liever helemaal afschaffen.

Voor veel leerkrachten is dat vloeken in de kerk.

Vandekerckhove: Het probleem is dat zij denken dat ze het hun leerlingen te gemakkelijk maken als ze hun vaardigheden testen. ‘Daar winnen ze wel erg vlot punten mee’, zeggen ze dan. Nochtans weten we ondertussen dat je het denk- en inzichtniveau van leerlingen op die manier enorm kunt optrekken. Op voorwaarde natuurlijk dat de vragen moeilijk genoeg zijn, en dat is nu niet altijd zo.

Leraars zouden enorm kunnen professionaliseren als ze gebruik zouden maken van de kennis die voor het rapen ligt in de algemene didactiek. Alleen stromen zulke nieuwe inzichten amper naar de vakleerkrachten door. Daarom organiseert het Netwerk Didactiek Nederlands nu in samenwerking met de Nederlandse Taalunie een wedstrijd voor leerkrachten in opleiding. De prijs gaat naar degene die met behulp van die inzichten het origineelste en creatiefste lesontwerp indient. Uiteindelijk is het de nieuwe generatie leerkrachten die voor verandering zal moeten zorgen.

Poëzieweek 2019 – Gratis lesmateriaal

Poëzie verdient het hele jaar door aandacht in de klas. Toch is er één week waarin poëzie heer en meester mag zijn, namelijk tijdens de Poëzieweek eind januari.

De Poëzieweek 2019 heeft als thema ‘Vrijheid’. Lestips bij gedichten rond dit thema, zowel voor lager als voor secundair onderwijs, vind je op www.poezieweek.com/school. Gratis te downloaden!

Er zijn drie bundels met tips voor poëzieonderwijs: één voor de basisschool en twee voor het voortgezet onderwijs. Alle lestips zijn geschreven door experts.

Neem een kijkje in hun lesarchief

De poëzielessen van voorgaande jaren zijn nog steeds beschikbaar! Ze zijn het hele schooljaar door bruikbaar en stimuleren om met poëzie op school aan de slag te gaan.

Bezoek de website: www.poezieweek.com

Met dank aan www.cultuurkuur.be voor dit bericht.

Primeur ‘Atlas van de Nederlandse taal’

Een primeur en smaakmaker die ik graag deel:

Geachte mevrouw of meneer,

Vorig jaar zomer bent u, met ruim 6.500 anderen, zo vriendelijk geweest om een online enquête in te vullen over het gebruik van de Nederlandse taal.

De binnengekomen antwoorden zijn inmiddels verwerkt en geanalyseerd. Binnenkort maakt de Nederlandse Taalunie, die het initiatief had genomen voor dit onderzoek, de resultaten officieel publiek. U kunt er dan onder meer via de website van het Meertens Instituut kennis van nemen.

De voornaamste bevindingen
Om onze dank voor uw medewerking kracht bij te zetten, delen wij onze bevindingen met u voordat deze publiek gemaakt worden. Met deze e-mail bezorgen wij u een hoofdstuk uit de Atlas van de Nederlandse taal die binnenkort verschijnt. Dit boek is geschreven door Mathilde Jansen, Nicoline van der Sijs, Fieke van der Gucht en Johan de Caluwe en verschijnt op 10 mei bij uitgeverij Lannoo in Tielt. Het werk bevat onder meer een hoofdstuk waarin enkele van de voornaamste bevindingen uit het onderzoek, waaraan u heeft deelgenomen, worden samengevat. De Atlas van de Nederlandse taal kent een Vlaamse en een Nederlandse versie. Beide versies van het hoofdstuk zijn voor u al beschikbaar.
(Klik op de links.)

%d bloggers liken dit: