Het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo brengt woensdag een speciale editie uit naar aanleiding van de “verjaardag” van de aanslag in zijn kantoren op 7 januari 2015, waarbij 12 mensen omkwamen, dat was één van de berichten waarmee ik gisterenmorgen wakker werd. Op de voorpagina van le journal irresponsable zal een cartoon staan van een baardige god-moordenaar.
We kennen nog de beelden van vorig jaar waar ook in onze scholen geluisterd werd naar wat de jongeren over de feiten dachten. Er werd gepraat over het wezenlijke van de cartoon, over humor en haar grenzen, over vrije meningsuiting en persvrijheid. Vanmorgen echter dacht ik aan de UK. Daar heeft de overheid de idee opgevat om via de Britse scholen de Britse waarden te promoten zijnde: democracy, the rule of law, individual liberty, mutual respect for and tolerance of those with different faiths and beliefs and for those without faith. Geen ‘freedom of speech’ in dit – eigenlijk niet zo typisch Britse – rijtje. Reden: voorzichtigheid met betrekking tot de verschillende levensbeschouwingen.
The Citizenship Foundation, met een mooie educatieve missie ten aanzien van jongeren, heeft het echter over ‘the big caveat’, zeg maar de valkuil, bij dit top down promoten van Britse waarden: the language the British hear from government is of ‘promoting fundamental British values’ and of young people ‘accepting’, ‘respecting’ and ‘tolerating’ – as though we all agree already on what those values are, accept that they are unique to Britain and believe we should follow them unquestionably. At the Citizenship Foundation, we think education is about helping people understand how things work and how to challenge and change them for the better. Values won’t be assumed because schools demand they are, particularly if they’re very different from those at home. They have to be arrived at through mutual exploration and understanding. That is what citizenship education aims to achieve.
De vraag die alsmaar vaker naar aanleiding van (wapen)geweld en terroristische aanslagen rijst, is welk Europees, bij uitbreiding Westers beschavingsideaal dragen we eigenlijk uit? Hoe krachtig is dat beschavingsideaal? Zijn we in een geestelijk vacuüm terechtgekomen? Dat vroegen Rob Riemen en zijn Nexus-instituut zich gedurende de voorbije novemberconferentie af. Uitgangspunt was het thema van het gedicht van de 19de eeuwse Griekse dichter Konstantinos Kavafis waarin het wachten op de komst van de barbaren de verveling van een groep decadente stadsbestuurders moet verdrijven. J.M. Coetzee ontleende aan dit gedicht de titel voor zijn roman Waiting for the Barbarians .
‘Een beetje barbaar weet dat er op hem gewacht wordt. Hij stelt zijn komst uit. Hij richt zijn paard een tegengestelde richting op en verdwijnt spoorslags uit het zicht dat hij nog maar net betreden heeft. Hij kijkt niet om. Hij weet dat zijn opponenten hun daden op hem afstemmen. Hij heeft – een eerste, symbolische overwinning – niet eens een naam voor hen: hij is de Barbaar, zij zijn de anderen, de gewonen, de onzekeren.
En het is die onzekerheid, weet hij, die hem uiteindelijk zal doen zegevieren. De anderen aarzelen, richten wachtposten in, bespreken zijn komst en zijn wegblijven, zijn woeste uiterlijk, zijn gewoonten, die ze maar nauwelijks begrijpen, alles, van het grootste tot het kleinste. Na enige tijd gaan ze romans en gedichten schrijven, en dan, weet de Barbaar, zijn ze op hun zwakst. Ze gaan twijfelen aan zichzelf, aan de verschillen tussen henzelf en de Barbaren, aan het bestaan zelfs van hun mysterieuze tegenpolen. Met een beetje geluk, grinnikt de Barbaar, gaan ze zelfs aan hun eigen bestaan twijfelen – het zijn rare jongens, de anderen.
Ze verzwakken met de dag, en het is vaak niet eens nodig om te verschijnen. De boel stort vanzelf in. Het is dan tijd om zich te vestigen, om zelf een rijk te stichten, aan de rand waarvan na verloop van tijd nomaden en wilden zullen verschijnen, primitief, dreigend, onbekend.’
-Mark Boog over Wachten op de barbaren tijdens het Coetzee-festival (2010)
De Israëlische Amos Oz werd als spreker op die conferentie gevraagd en hij gaf naar aanleiding daarvan op Buitenhof een interview over humor en nieuwsgierigheid als medicijn tegen fanatisme. Hij sprak er ook over zijn recentste roman Judas (2014), De Bezige Bij en wist oprecht nieuwsgierig te maken naar de inhoud ervan.
Zijn boek Mijn Michaël is een van de honderd meest verkochte boeken in de 20e eeuw.
Amos Oz is een wereldberoemd, veelvuldig bekroond en zeer productief Israëlisch schrijver van romans, verhalen, artikelen en essays. Hij wordt vaak genoemd als kanshebber voor de Nobelprijs literatuur. Van het autobiografische Een verhaal van liefde en duisternis (2002), zijn ruim anderhalf miljoen exemplaren verkocht; het boek is in 31 talen vertaald en werd in 2015 door Natalie Portman verfilmd. Oz leefde vanaf zijn veertiende enkele jaren in een kibboets nadat zijn moeder zelfmoord had gepleegd. Een vreedzame periode die in sterk contrast stond met de jaren waarin hij zijn dienstplicht vervulde. Hij nam actief deel aan schermutselingen aan de grens en deed aldus frontervaring op. Sindsdien heeft hij herhaaldelijk stelling genomen voor de militaire zelfverdediging van Israël maar tegen militaire expansie. Oz studeerde filosofie en Hebreeuwse literatuur in Jeruzalem, en doceerde van 1987 tot 2005 Hebreeuwse literatuur aan de Ben-Gurion Universiteit van Beër Sjeva. Sinds 1967 is hij een prominent voorvechter van de tweestatenoplossing voor het conflict tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit; hij heeft steeds gepleit voor het openen van vredesonderhandelingen en het sluiten van een praktische overeenkomst. Zijn meest recente boeken zijn de cultuurhistorische studie Jews and Words (2012, met zijn dochter Fania Oz-Salzberger) en de hoger vermelde roman Judas (2014).