Proloog Dieric Boutsjaar Leuven in Museum M en de Sint-Pieterskerk

Het Boutsproject van M Leuven (20 oktober 2023 – 14 januari 2024) geeft Dieric Bouts een nieuwe plaats in de kunstgeschiedenis. Nooit eerder kwamen zoveel werken van de Vlaamse meester bijeen in zijn thuisstad. Bovendien krijgen we een totaal nieuwe kijk op werk van meer dan vijf eeuwen oud — door het radicaal
te confronteren met de beeldcultuur van vandaag.
‘1

Gedurende een lezing, in een venueruimte van M, over ‘the making of’ de Boutstentoonstelling door Isabelle Van den Broeke, diensthoofd tentoonstellingen, werd het ons duidelijk wat de opbouw van zo een groots project met zich brengt. Welk perspectief of welke invalshoek wordt vastgelegd en welke experten kunnen daarvoor aangetrokken worden? Welke werken kunnnen naar Leuven gehaald worden? Welke budgetten zijn ervoor beschikbaar? Hoe zit het met de verplaatsingen van de werken en de verzekeringen ervoor? Welke onderhandelingen moeten gevoerd worden en welke ruilafspraken kunnen toegestaan worden? En het Stadsfestival dat ermee gepaard zal gaan: welke activiteiten worden op dat vlak gepland? Kortom een interessante uiteenzetting voor elke leek in deze materie.

Hoogaltaar – gids geeft uitleg over de Sacramentstoren (links) in Sint- Pieterskerk.

Nadien werd de groep van een 40-tal personen gesplits en trokken we met 2 gidsen naar de Grote Markt voor een rondleiding in de Sint-Pieterskerk. Topstukken hier waren, naast de interessante geschiedenis van het ontstaan van de kerk en de restauratieactiviteiten doorheen de jaren, de prachtige polychrome Sedes Sapientiae, de Maquette van de westertoren, de Sacramentstoren, het antieke houten koorgestoelte, het doksaal (Tussen hemel en aarde) waarop het Triomfkruis, De Edelheeretriptiek kopie van Rogier van der Weydens Kruisafneming en last but not least de twee triptieken Het Laatste Avondmaal en Het martelaarschap van de Heilige Erasmus van Dieric Bouts.

UTF-8 Tilman Riemenschneider, 1495 – Maagd vd Annunciatie – foto: frie peeters

Wie op dat ogenblik nog zin en tijd had kon de prachtige tentoonstelling Albast in M gaan bezoeken met audiogids. Ook dat werd een mooie, verrassende ervaring. Het verschil leren kennen tussen vb. carreramarmer en albast, of over hoe de herkomst van het albast van elk beeld kan teruggevoerd worden tot diverse albastgroeven in Europa als Nottingham (UK), Harz (DE), Volterra (IT), Andorra (ES), de Alpen (FR); over de ontginning ervan als eerder kleine knollen en het werk dat nodig is om een groot beeld daaruit samen te stellen, of hoe de rijken het materiaal prefereerden boven goud voor hun graftomes …

Safe in their albaster chambers -
Untouched by Morning
And untouched by noon -
Sleep the meek members of the Resurrection [...]

Emily Dickinson - 'Safe in their Albaster chambers'
Slapende nimf, Willem van den Broecke (toegeschreven aan), ca. 1560 © Rijksmuseum, Amsterdam

De hele tentoonstelling is tot stand gekomen door de samenwerking tussen het Musée du Louvre, Parijs en M museum, Leuven. Enkele topstukken werden daarvoor naar M gehaald zoals het Grafmonument van Philippe Chabot (Musée du Louvre) en La Mort de Saint- Innocent (Musée du Louvre). Maar ook topstukken uit de Lage Landen, die het centrum waren van de albastkunst in Europa de 16de en 17de eeuw, kregen er een plaats. In de renaissance, werden ook albasten altaarstukken en retabels zeer populair in Europa. Een prachtig sluitstuk van de tentoonstelling is in dit verband het Sint -Annaretabel uit de Celestijnenkerk van Heverlee. Het retabel is gewijd aan Anna en aan haar rol in de verlossingsgeschiedenis. Omwille van haar belang in de menswording van Christus en de verlossing van de mensheid als moeder van Maria en grootmoeder van Christus, werd zij sinds het einde van de vijftiende eeuw vaak vereerd. Anna zelf komt slechts een keer op het retabel voor, in het allereerste paneel linksonder dat de Geboorte van Maria toont. 2

Sint-Annaretabel van Robrecht Colyns de Nole (17de eeuw)- Celestijnenkerk – Hevrelee

Wist je ook dat vandaag de dag albast nog steeds veelvuldig gebruikt wordt voor kunst én kitsch? Het materiaal heeft een heel eigen geschiedenis met de Lage Landen als toonaangevend centrum. Omdat het albastverhaal niet eindigt in de 17de eeuw heeft M ook albastsculpturen van een hedendaagse albastkunstenaar, de Belgische Sofie Müller, opgenomen in de tentoonstelling. In haar praktijk staat de materialiteit van het albast centraal: de ruwheid van de albastknol tegenover de fluwelen zachtheid van het gepolijste eindproduct. Het is op dit spanningsveld dat ze de fragiliteit beitelt van de menselijke psychologie, de imperfectie van de mens.

Sofie Muller (1974°) 2016 / 2020- foto’s: frie peeters

Nog tot 26 februari in M: Albast

Bronnen:

  1. Pers en Media M info: Boutstentoonstelling
  2. Website Barok in Vlaanderen/Vlaamse kunstcollectie

Nieuwjaarswens

Achter de schermen van de Cel Vermiste Personen – Alain Remue – Federale Politie – Diensthoofd Cel Vermiste Personen

Het UDLL-publiek mocht vandaag luisteren naar het meeslepende, en bij wijlen de sterk aangrijpende en ontroerende verhalen van Alain Remue over zijn zeer complexe en gedreven zoektochten naar vermiste personen.

Hij waarschuwde bij het begin van de lezing voor shockerende verhalen en beelden maar stelde dat mogelijke persoonlijke herkenning van feiten zeker niet in zijn bedoeling ligt. Wanneer hij namen en feiten noemt is het altijd met medeweten van betrokkenen en met de grootste betrokkenheid en het grootste respect voor het leed dat in de genoemde gevallen de families treft.

De Cel Vermiste Personen, tot 2001 de Nationale Cel Verdwijningen genoemd, is een onderdeel van de Belgische federale politie en staat onder leiding van Alain Remue. Als ‘founding father’ van de Cel Vermiste Personen nam hij ons mee in het verhaal over bekende en minder bekende zaken. Over hoe de Cel te werk gaat wanneer uw buurman of een familielid plots vermist blijkt te zijn. Over welke middelen allemaal ingezet worden bij een zoektocht. De Cel Vermiste Personen houdt zich bezig met de opsporing van en het onderzoek naar onrustwekkende vermissingen en alle vermissingen van minderjarigen. De Cel is opgericht en in werking getreden tijdens de zaak Dutroux. In de beginperiode was er veel negatieve commentaar op de politie als geheel, omdat men vier van de zes slachtoffers van Marc Dutroux niet levend terugvond. De kritiek na de zaak Dutroux op de politie stond in schril contrast met de lof die de Belgische politie in het algemeen en de Cel in het bijzonder kreeg na de vondst van de lichamen van Nathalie Mahy en Stacy Lemmens. Dit omdat er ruim twee weken bijna onafgebroken was gezocht naar de meisjes en zelfs herhaaldelijk is gezocht op plaatsen waar eerder niets gevonden was.

“Er is één ding erger dan de dood van een kind, dat is het niet weten. Het is nog beter dat je kan rouwen, dan dat je niet weet wat er met je kind gebeurd is. Het niet weten is een gruwel.” – Zeg nooit, nooit- 2010 – A. Remue & W. de Bock

De Cel Vermiste Personen wordt dikwijls verward met Child Focus, opgericht in maart 1998 in een samenwerking tussen de Belgische overheid en de Koning Boudewijnstichting. Het verschil is dat de Cel een politiedienst is “met alle bevoegdheden, verantwoordelijkheden en middelen die daarmee samengaan”. Child Focus is een stichting van openbaar nut die deels door de overheid (via de Nationale Loterij) en deels door privésponsors wordt gefinancierd.

Tussen de oprichting van de Cel in september 1995 en vandaag, werden er 30.574 dossiers door de Cel behandeld. Hiervan werden er 29.795 afgesloten, wat duidt op het terugvinden van de vermiste personen. Hiervan werden 26.179 personen levend teruggevonden terwijl 3.616 personen overleden waren. Sinds 1995 werden er dus 779 vermisten niet teruggevonden. Hoewel gevallen als de zaak Dutroux, de zaak Ronald Janssen, de verdwijning van Nathalie Mahy en Stacy Lemmens en de verdwijning van Madeleine McCann veel publiciteit genereren, is er slechts in minder dan één procent van de gevallen sprake van een crimineel feit.

De oprichting van de Cel Vermiste Personen heeft een aantal positieve gevolgen gehad, namelijk:

ten eerste, gezorgd voor een mentaliteitswijziging bij de Belgische politie. Nu wordt er bij een verdwijning sneller actie ondernomen, omdat men zich ervan bewust is geworden dat de eerste vierentwintig uur cruciaal zijn;

ten tweede, zorgde de oprichting van de Cel voor een centralisatie van expertise en informatie betreffende verdwijningen in één onderdeel binnen de politieorganisatie. Alle verdwijningszaken worden nu door één dienst bekeken, in plaats van door de aparte lokale politiediensten, waardoor men eerder overeenkomsten tussen verschillende verdwijningszaken zal opmerken;

ten derde, kan er door de centralisatie van de verdwijningszaken sneller en eenvoudiger een beroep worden gedaan op ondersteunende politiediensten, zoals luchtsteun en hulp van het Disaster Victim Identification-team;

ten slotte kent het onderzoek naar verdwijningen nu ook een sterkere internationale dimensie. Zo is er in Missing Persons Noordzee een samenwerkingsverband ontstaan tussen de landen rond de Noordzee, om zo bijvoorbeeld eenvoudiger te kunnen samenwerken bij vermisten op zee. Verder wordt er ook informatie beschikbaar gesteld via Interpol, heeft de Cel zijn expertise al gedeeld met politiediensten in onder andere Nederland, Frankrijk, Ierland, Griekenland en Hongarije en is er regelmatig contact met verbindingsofficieren in alle lidstaten van de Europese Unie.

De internationale samenwerking via Interpol en de Europese Unie moet nog verder versterkt worden. De Cel maakt regelmatig een dossier op voor Interpol, maar dit wordt door andere landen doorgaans niet opgepikt. Hierdoor is het mogelijk dat in België als vermist geregistreerde personen ongeïdentificeerd zijn begraven in Italië. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat elke EU-lidstaat een Cel Vermiste Personen opricht, waardoor een samenwerking wordt vergemakkelijkt. Le modèle Belge wordt in Europa geprezen, maar concreet is er tot op heden niets mee gedaan.

De filosofie van Alain Remue en zijn team is:

Elke zaak is verschillend. Geen twee zaken zijn gelijk. Hij beklemtoonde in dit verband het belang van zorgvuldigheid bij het onderzoek en wijst gemakkelijke routine af. De eerste 24 uren van het onderzoek zijn cruciaal. En vooral “Zeg nooit, nooit!” Het meest ondenkbare blijkt te kunnen.

Alain Remue
Eerste Commissaris bij de Federale Gerechtelijke Politie
Diensthoofd van de Cel Vermiste Personen
62 jaar, gehuwd met Stien,
vader van Robin en Eva

Loopbaan
sinds 44 jaar politieman (Rijkswacht – sep 1978) binnen de Rijkswacht in verschillende bedieningen actief geweest o.a. 1ste Mobiele Groep GENT, Brigade GENT, Instructeur Rijkswachtschool, Bewakings- en Opsporingsbrigade GENT-Drugsectie
1993: vorming Rijkswachtofficier aan het Univ. Centrum Gent en Applicatieschool van de Rijkswacht te Brussel
1995: Luitenant, Centraal Bureau voor Opsporingen Rijkswacht, adjunct-officier Afdeling Opsporingen – Misdrijven tegen Personen
sinds sep 1995: Verantwoordelijke Officier – Diensthoofd Cel Vermiste Personen van de Federale Gerechtelijke Politie

Gespecialiseerde vormingen en functies
Diploma “Advanced Training in the Investigation of Missing and Exploited Children” (FBI Academy – Child Abduction & Serial Killer Unit, Quantico, USA, 1996)
Brevet “Disaster Victim Identification” (B)
Brevet Recherche-Management Ontvoeringen (Zutphen, NL)
Brevet “Child Abduction and Murder Investigation Training” (Vancouver, Can)
Lid IHIA – International Homicide Investigation Association
Lid “European Expert Group Missing Persons & Unidentified Human Remains”
Law Enforcement Expert DAPHNE-Project Europese Unie & Child Focus
Lid Expert Group “Missing Persons Northsea”
Docent aan de Nationale Rechercheschool van de Federale Politie en aan het IGO – Instituut voor Gerechtelijke Opleiding voor Magistraten
Member training team FBI National Center for Missing & Exploited Children, Virginia (USA) – Europese trainingen (Griekenland, Hongarije, Ierland, …)
Gastdocent aan de VUB – Multidisciplinaire Forensische Vorming
Gastdocent aan de Recherche Academie (Apeldoorn, NL)
Van oktober 2000 tot oktober 2002, voorzitter van de INTERPOL Werkgroep “Missing and Trafficking in Children”
Van oktober 2002 tot oktober 2010, Voorzitter INTERPOL “Specialist Group on Crimes against Children”

Met dank aan Alain Remue en UDLL

“Poëzie maakt samenleving warmer; koudheid bestuur staat daar haaks op”- Antwerpse stadsdichters

Over de kritiek die al een paar maanden terecht woedt rond de weigering van Ruth Lasters’ gedicht LOSGELD.

Een stadsgedicht kan geen politiek manifest zijn.’ Met die kolderieke stelling cancelde de Antwerpse cultuurschepen Nabilla Ait Daoud een gedicht van Ruth Lasters, een stadsdichter die ze zelf had benoemd. Het ging om een lekker fel vers, over en door jongeren. Over heel ons onderwijs eigenlijk, en zijn ingebakken brandmerking van leerlingen met een B-statuut. – Tom Lanoye in Humo – 12/09/22

Hart boven Hard en EPO Uitgeverij steunen de boodschap van ‘Losgeld’, het gedicht dat Ruth Lasters samen met de leerlingen van de Spectrumschool schreef om de discriminatie van niet-ASO-leerlingen aan te kaarten.

bron: Ruth Lasters/fb

Het gedicht werd geweigerd als stadsdichter gedicht door het Antwerpse bestuur. Wij vinden dat gedichten met maatschappijvisie wél een plek verdienen in de openbare ruimte, aldus Sara Eelen, Hart boven Hard en EPO

Nadat Ruth Lasters zich terugtrok als één van de vijf stadsdichters van Antwerpen (1/09/2022) volgde nu ook het ontslag van de vier anderen:

Stadsdichters Antwerpen nemen collectief ontslag: “Poëzie maakt samenleving warmer; koudheid bestuur staat daar haaks op” – VRTNWS – 5/11/2022

vlnr: Cleo Klapholz en Yves Kibi Puati Nelen (Proza-K), Ruth Lasters, Lotte Dodion, Lies Van Gasse en Yannick Dangre – foto: Dries Luyten

De koloniale erfenis. De Belgisch-Congolese relaties sinds de onafhankelijkheid (1960) – Dhr. Peter Verlinden – Gastdocent KU Leuven, Journalist en Auteur

Peter Verlinden hield voor UDLL een gedegen, heldere en doorleefde lezing over de aard van de relaties tussen België en de Democratische Republiek Congo sinds 1960. Gedegen, want gebaseerd op zijn jarenlange ervaring als journalist in het Centraal – Afrikaanse Gebied van de Grote Meren (Congo, Rwanda, Burundi). Hij legde de vinger op de vele pijnpunten in deze relaties en spuide bij het vragenmoment ongezouten zijn mening over o.a. de Congocommissie, de nutteloosheid van het vernieuwde Afrikamuseum voor Congo, de betekenis van de ngo’s die in Congo werkzaam zijn en van de jaarlijkse gouvernementele hulp en zweeg niet over, de op zijn zachtst gezegd, nefaste invloed van buurland Rwanda in de Oostelijke provincies. De Congolezen uit die gebieden werden vluchtelingen in eigen land. Hij wees op de verantwooordelijkheid van de Internationale gemeenschap in dit verband met name van het VK, de VS en Frankrijk. Hij beklemtoonde ook meermaals dat het leed dat Belgen en Congolezen de eerste jaren na de onafhankelijkheid moesten ondergaan nooit echt onderwerp van aandacht of onderzoek is geweest.

Een samenvatting

DE ONAFHANKELIJKHEID

De Belgisch-Congolese relaties van de afgelopen (ruim) zestig jaar worden wel eens benoemd als een haat-liefde-relatie: periodes van grote afstand en conflicten afgewisseld met (kortere) momenten van intense samenwerking, zelfs van euforie. Deze verhouding tussen beide landen vindt enige verklaring in de ‘koloniale erfenis’: de manier waarop Congo gedurende 52 jaar gekoloniseerd werd door België met daaraan voorafgaand de periode van Kongo-Vrijstaat (1885-1908) van de Belgische koning Leopold II. Maar ook het verloop van de overgang naar de onafhankelijkheid in dat cruciale jaar 1960 blijft tot vandaag nazinderen, zowel in Congo als in België: de politieke tegenstellingen, de economische afspraken, de turbulente dag van 30 juni 1960, de muiterij van het Congolese leger en het geweld tegenover Belgen en Congolezen, de chaotische eerste vijf jaren van het onafhankelijke Congo.

HET REGIME MOBUTU

Vanaf 1965 leek een zekere stabiliteit in te treden onder het regime van president Mobutu die 32 jaar aan de macht zou blijven, al was hij ook al voor zijn formele presidentschap een bepalende factor voor de machthebbers. Het politieke België koos ervoor, toch tot 1990, om het Mobutu-regime niet essentieel in vraag te stellen. In die kwart eeuw zijn de fundamenten gelegd voor de toestand van het huidige Congo.

Enerzijds creëerde president/dictator Mobutu een eenheidsgevoel in het land dat bij de onafhankelijkheid definitief verscheurd dreigde te geraken. Anderzijds kon hij zijn macht alleen maar handhaven door een verdeel-en-heers-politiek: hij deed er alles aan om de macht van de provinciale en regionale elites te beknotten door zijn gezagsgetrouwe figuren over het hele land te verspreiden en zonodig weer weg te halen of te verplaatsen zodra zij een bedreiging konden vormen voor zijn almacht. Zolang die aanpak werkte bleef het immense land onder controle, zij het tegen een hoge kost: Mobutu ‘herverdeelde’ de middelen van Congo onder zijn entourage die hem zo trouw bleef. Eenmaal die middelen weggesmolten, door het desastreuze economische beleid en geleidelijk ook het inkrimpen van de buitenlandse hulp, begon het regime Mobutu te wankelen.

België bleef in die periode het Congolese regime feitelijk steunen, enerzijds vanuit geopolitieke afwegingen in de context van de Koude Oorlog, anderzijds vanuit een zeker verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de Congolese bevolking, een gevolg van de vele banden tussen organisaties en zelfs individuen, dikwijls al vanuit de koloniale tijd. De ‘technische bijstand’, zoals afgesproken bij de onafhankelijkheid, vervelde geleidelijk tot ‘ontwikkelingssamenwerking’. Congo werd het land dat de grootste jaarlijkse Belgische steun kreeg van alle landen in ‘het Zuiden’. De universitaire ontwikkelingssamenwerking maakte daar deel van uit met voorop de samenwerking tussen ‘Lovanium’ (later: UNIKIN) en de Katholieke Universiteit van Leuven (nu: UCL en KU Leuven). De studie van die samenwerking en de evolutie ervan werd en wordt nog altijd gemaakt. In dit beperkte kader volstaat het om aan te halen hoe cruciaal die samenwerking wel was (en opnieuw is) voor het Congolese hoger onderwijs. Tegelijk stellen zich ook bij deze samenwerking vragen naar de mate waarin paternalisme en afhankelijkheid van donoren een rol spelen bij de uitwerking van het lokale beleid. Het is een kwestie waarmee de internationale samenwerking telkens weer worstelt, zeker nu de discussie over de zogenoemde ‘dekolonisatie van de ontwikkelingssamenwerking’ opnieuw volop gevoerd wordt.

DE REGIMES KABILA

In mei 1997 wordt Mobutu Sese Seko van de macht verdreven door een oorlog die opgezet werd vanuit het kleine buurland Rwanda, overigens een vroeger Belgisch mandaatgebied. Met zijn inval wilde het nieuwe Rwandese regime, sinds de oorlog en de genocide van 1990-1994, definitief komaf maken met vijandige Rwandese milities en het gevluchte oude leger dat een onderkomen had gekregen in vluchtelingenkampen in Oost-Congo. De oorlog betekende het begin van de destabilisatie van heel Congo, tot vandaag.

Aanvankelijk werd de oude Congolese rebel Laurent-Désiré Kabila aan de macht gebracht door zijn Rwandese en ook wel Oegandese broodheren. In januari 2001 werd hij vermoord en met Westerse, ook Belgische, goedkeuring snel opgevolgd door zijn zoon Joseph Kabila.

Onder de regimes van vader en zoon Kabila probeerden de afwisselende Belgische regeringen een nieuwe nauwe relatie op te bouwen met Congo, naar het model van de glorietijd van Mobutu. Toch waren er ook Belgische ministers die zich kritischer opstelden vanwege de vele mensenrechtenschendingen en de niet aflatende politieke en financiële corruptie en het wanbeheer van de staatsmiddelen in het Congo van de Kabila’s.

Vooral in Oost-Congo, een van de rijkste gebieden wat grondstoffen betreft en dat is geen toeval, blijft de chaos voortduren. Sinds de oorlog van 1996-1997 vallen er nog elke dag burgerslachtoffers in de strijd om die rijkdommen onder de meer dan honderd rebellengroepen, al dan niet gesteund door de buurlanden Rwanda en Oeganda.

HET REGIME TSHISEKEDI

Joseph Kabila wordt twee keer ‘democratisch’ verkozen tot president, in 2006 en 2011. In 2018 stelt hij zich onder grote internationale druk dan toch niet kandidaat voor een, ongrondwettelijke, derde ambtstermijn. Félix Tshisekedi wordt de nieuwe president, de zoon van de legendarische intussen overleden opposant Etienne Tshisekedi. Maar ook de verkiezing van Félix Tshisekedi is omstreden: hij voldeed niet aan de voorwaarden om kandidaat te mogen zijn en vooral, hij haalde niet de meeste stemmen. Toch wordt het politiek manoeuvre van Joseph Kabila om Tshisekedi aan de macht te brengen gedoogd door de Westerse donoren, ook door België. De hoop is op dat ogenblik groot dat de nieuwe president een nieuwe wind zal doen waaien, weg van corruptie en wanbeleid. Onder meer daarom knoopt de Belgische ontwikkelingssamenwerking weer aan met het verleden en wordt de Democratische Republiek Congo met ongeveer 100 miljoen euro per jaar opnieuw de grootste ontvanger van Belgisch ontwikkelingsgeld.

EN WAT NU?

Hardnekkige signalen vanuit de Congolese burgerbewegingen stemmen tot niet veel optimisme voor de toekomst. Nobelprijswinnaar voor de Vrede (2018) Dr. Denis Mukwege vertolkt geregeld de woede en onmacht van de Congolese bevolking die geen of nauwelijks enige vooruitgang ziet in haar leefsituatie. Niet het Belgische koloniale verleden wordt daarbij als schuldige genoemd, wel het wanbeleid van de eigen leiders met daar bovenop de onverschilligheid van ‘het Westen’, België incluis. Het koninklijke bezoek (juni 2022), ook aan Oost-Congo, bracht even enige hoop op meer inzet vanuit de vroegere kolonisator voor definitieve vrede en eindelijk enige welvaart in Congo. Maar met de nieuwe crisissen in Europa lijken de relaties met Congo weer helemaal verdwenen van de Belgische politieke agenda.

Peter Verlinden werd geboren in 1957. Hij behaalde licentiaatstitels in de Politieke Wetenschappen en de Communicatiewetenschap en een ‘Master of Social and Cultural Anthropology’, steeds aan deze universiteit.

Zijn professionele loopbaan begon onder meer bij Het Belang van Limburg, de Belgische Boerenbond en de Standaardgroep.

In 1987 komt Peter Verlinden in dienst van de openbare omroep, waar hij 32 jaar zal blijven, eerst als radioproducer en al snel als televisiejournalist, gespecialiseerd in Centraal-Afrika. (Van 1989 tot 1991 was hij trouwens woordvoerder geweest van minister van Ontwikkelingssamenwerking André Geens.)

Naast vele onderwijsopdrachten in diverse hogescholen en universiteiten, doceerde hij ook veertien jaar lang het vak ‘Media en Internationale Conflicten’ aan onze faculteit Sociale Wetenschappen.

Sinds zijn VRT-pensioen in 2019 legt hij zich nog meer toe op het schrijven van boeken en het geven van lezingen over het functioneren van de massamedia en over de toestand in en om Centraal-Afrika. Peter Verlinden is intussen auteur van meer dan 15 boeken

Recente werken:

Zwarte trots, Witte Schaamte? Over kolonialisme en racisme, 2020

Tussen herinnering en realiteit. Congolese stemmen over de koloniale tijd, 2021

Bladval – Mustafa Kör | Dichter des Vaderlands

Bladval

 

Bij dit voortijdige afscheid
speelt alles naast de maat
kraaiende hanen, kinderkoren, mijn hartslag

 

Je had een raam
dat uitkeek over de daken
en velden van een Vlaams dorp
op heldere dagen de pieken van de hoofdstad

 

Je wilde bestaan
Hing je overjas in een ver oord
waarvan niemand had gehoord

 

Wat zou het dan
dat er vrede heerst
of de oogst goed is

 

Herinneringen aan
alles draagt er het parfum van
iets bloemigs met de herfst erin

 

De straatkatten
het meisje van tegenover
iedereen kent je naam
en geschiedenis van schreeuw tot zucht
je bent hier
broer, vriend, buur, kind van allen

 

Als bladval in mei
daalt je geur over dorp en veld
voortijdig

 

Mustafa Kör

in GEDICHTEN MUSTAFA KÖR / 
Dichter des Vaderlands 

Inzetten op de preventie van zelfdoding is van levensbelang. Daarom wordt er op 10 september, Werelddag Suïcidepreventie, wereldwijd aandacht gevraagd voor dit thema. Zelfdoding treft tal van mensen. Op 10 september tonen we massaal onze betrokkenheid en steun aan elk van hen. Die dag vragen de organisaties achter Zelfmoord1813 en al hun partners wereldwijd om meer aandacht te besteden aan de preventie van zelfdoding.

België hoort bij de Europese lidstaten die kampen met hoge suïcidecijfers: het Belgisch suïcidecijfer ligt 1,5 keer hoger dan het gemiddelde binnen de Europese Unie.

Mustafa Kör wil via zijn tweede Gedicht des Vaderlands aandacht vragen voor de te hoge suïcidecijfers. Hij wil iedereen aanzetten om te helpen om het thema zelfmoordpreventie onder de aandacht te brengen. Ook jij kan helpen! Toon je betrokkenheid, communiceer zorgvuldig over dit thema én zorg goed voor jezelf en voor elkaar. Via deze website lees je aan welke acties je kunt deelnemen.

Hier lees je het gedicht ‘Bladval‘.
Vertaling naar het Frans: Pierre Geron in samenwerking met Katelijne De Vuyst en Danielle Losman.
Vertaling naar het Duits: Isabel Hessel


Hoe krikken we het taalniveau van onze leerlingen op? 33 procent van de leerkrachten wil langere lesblokken – Knack

Meer tijd, kleinere klasgroepen, beter studieadvies, strengere evaluaties en meer aandacht voor grammatica. Dat is er volgens taalleerkrachten nodig om het niveau van hun leerlingen op te krikken. Maar vooral: ‘Taalvakken mogen niet langer in de schaduw staan van wiskunde en wetenschappen.’

Het gaat niet goed met onze talenkennis. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat het taalniveau van Vlaamse leerlingen daalt, zowel voor Nederlands als voor vreemde talen als Frans, Duits en Engels. In het secundair onderwijs zijn talenrichtingen ook allesbehalve populair. Jongeren, hun ouders en sommige leerkrachten kijken er zelfs een beetje op neer. Logisch dus dat er ook aan hogescholen en universiteiten steeds minder studenten voor een talenopleiding kiezen. Een van de gevolgen daarvan is het penibele tekort aan leerkrachten Nederlands, Frans en ondertussen ook Duits en Engels. En in scholen die met een lerarentekort kampen, daalt het onderwijsniveau onvermijdelijk.

Alle sectoren, van het bedrijfsleven tot de media en de overheid, schreeuwen om taalexperts. Ine Corteville, Vlaams Talenplatform

Die cirkel moet dringend worden doorbroken, vinden de academici die zich in het Vlaams Talenplatform hebben verenigd. In hun nieuwe rapport Naar een talenonderwijs in topvorm doen ze meer dan twintig aanbevelingen die ons uit de impasse moeten helpen. Dat advies is voor een groot stuk gebaseerd op een enquête bij meer dan duizend Vlaamse taalleraars uit het secundair onderwijs. ‘Taalleerkrachten blijken veel vertrouwen in elkaar te hebben, zijn meestal erg geëngageerd, staan open voor verandering en hebben heel concrete ideeën om het talenonderwijs te verbeteren. Dat is echt hoopgevend’, zegt professor Nederlandse literatuur Lars Bernaerts (UGent). Het valt op dat al die leerkrachten Nederlands, Frans, Duits, Engels of Latijn zich wel zorgen maken over de kwaliteit van het talenonderwijs. Ze vinden dat de lat hoger moet worden gelegd.

Vorig schooljaar was Anne, die Frans geeft in een aso-school, klastitularis van een groep zesdejaars uit de richting economie-moderne talen. 6EMT was geen gemakkelijke klas. Geregeld stonden twee groepen leerlingen lijnrecht tegenover elkaar. Ruzies die buiten de school of online oplaaiden, zorgden ook tijdens de lessen voor spanningen. Er ging geen maand voorbij of Anne moest een klasgesprek organiseren om de gemoederen te bedaren. Nog voor de krokusvakantie was het voor haar al duidelijk dat ze haar zesdejaars onmogelijk alle geplande leerstof zou kunnen meegeven.

Bij wiskunde moet je ook eerst de abstracte theorie leren. Dat vindt iedereen normaal. Maar als het over talen gaat, moet alles altijd leuk zijn. Lieven Buysse, hoogleraar Engelse taalkunde (KUL)

Veel taalleerkrachten geven aan dat ze tijd tekort komen. Dat komt om te beginnen doordat ze naast het lesgeven nog een hele resem andere taken hebben. ‘Dat geldt vandaag natuurlijk voor álle leerkrachten’, zegt Bernaerts. ‘Maar wie taalvakken doceert, heeft vaak nog extra werk. Om te beginnen bestaat hun vak uit verschillende disciplines, van taalbeschouwing en vaardigheden tot grammatica en spelling. Daarnaast is taken corrigeren erg tijdrovend. Ze ontwikkelen ook veel van hun lesmateriaal zelf, zijn vaak klastitularis en zetten zich, bijvoorbeeld, in voor de begeleiding van startende collega’s. Dat ze meer tijd willen, zie ik vooral als een roep om erkenning voor alles wat ze doen.’

Er zijn ook heel wat leerkrachten die concreet om meer lesuren vragen. Met de tijd die ze nu voor hun vak hebben, is het volgens hen onmogelijk om de leerstof grondig uit te leggen én hun leerlingen de kans te geven om stof in te oefenen en te automatiseren. Vooral leerkrachten Frans zijn daar vragende partij voor. Nu is dat in deze tijden niet echt een realistisch pleidooi. Niet alleen zijn er zo al niet genoeg taalleerkrachten om al die lesuren in te vullen, scholen hebben ook de grootste moeite om alle nieuwe leerdoelen, van burgerschap tot financiële geletterdheid, in het lesrooster gepropt te krijgen. Een paar jaar geleden werd daar in de eerste graad van het secundair onderwijs zelfs een uur Nederlands voor opgeofferd.

63% van de leerkrachten vindt dat ze niet genoeg tijd krijgen om zich bij te scholen.

‘Daarom is het belangrijk om de tijd die er wel is efficiënt in te zetten’, zegt hoogleraar Engelse taalkunde Lieven Buysse (KU Leuven). ‘Zo zouden veel taalleerkrachten graag meer dan vijftig minuten na elkaar aan dezelfde klasgroep les kunnen geven. Dat is nodig om leerlingen kennis mee te geven, vaardigheden te laten inoefenen en ook nog feedback te geven.’ Om dezelfde reden zou 60 procent van de leerkrachten uit de enquête graag zien dat taallessen zowel in het secundair als in het lager onderwijs in kleinere klasgroepen worden georganiseerd.

Twee dunne romans moesten de leerlingen van het vijfde jaar vorig schooljaar voor Engels lezen. J. las er volgens zijn leerkracht niet één. De boekbesprekingen plukte hij gewoon van het internet. Voor de toetsen die hij moest afleggen, studeerde hij amper. Op zijn eindrapport stond voor Engels een rood cijfer: 45 procent. Toch viel de klassenraad daar niet over. Alle aandacht ging naar zijn fantastische resultaten voor wiskunde en vooral fysica. J. wil later burgerlijk ingenieur worden.

29% vindt de nieuwe eindtermen niet haalbaar.

Taalleraars staan vandaag in veel gevallen voor erg heterogene klasgroepen, en dat maakt hun werk nog moeilijker. Dat komt vooral doordat lang niet alle jongeren die voor een talenrichting kiezen dat uit overtuiging doen. ‘Leerlingen die niet goed zijn in wiskunde en wetenschappen, krijgen vaak het advies om een talenrichting te volgen. Ook als ze daar noch aanleg, noch interesse voor hebben’, legt Buysse uit. ‘Daardoor moeten taalleraars vaak lesgeven aan groepen met aan de ene kant heel gemotiveerde en taalvaardige leerlingen en aan de andere kant uitgesproken taalzwakke jongeren. Dat is een moeilijke spagaat, die de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede komt. Sommige klassenraden en directies moeten zich beraden over de gevolgen van hun studieadvies.’

Daarbij komt dat er voor taalvakken meestal geen echte examens worden georganiseerd. Leerlingen worden beoordeeld op basis van de toetsen en vooral van de taken die ze in de loop van het schooljaar maken. 70 procent van de taalleerkrachten gelooft dat de slaagkansen van hun leerlingen daardoor hoger liggen. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze de taal ook beter beheersen. Volgens nogal wat leraars maakt een systeem van zogenaamde ‘gespreide evaluatie’ het alleen gemakkelijker om voor hun vak te slagen. Sommigen vrezen zelfs dat hun leerlingen niet goed genoeg op het hoger onderwijs worden voorbereid.

92% werkt het liefst met lesmateriaal dat door taalleerkrachten is opgesteld.

Wat ook niet helpt, is dat de resultaten voor taalvakken minder zwaar blijken door te wegen bij deliberaties. ‘Wanneer de klassenraad het rapport van een leerling bespreekt, worden slechte punten voor een taalvak nogal snel onder de mat geveegd’, zegt Tanja Mortelmans, professor Duitse taalkunde (UA). ‘Is iemand niet geslaagd voor Nederlands, Engels, Frans of Duits, dan wordt die sneller gedelibereerd dan bij een onvoldoende voor wiskunde of wetenschappen.’

Om het niveau van het talenonderwijs op te krikken, stellen leerkrachten niet alleen een betere evaluatie voor. Ook de lesinhoud mag best wat pittiger. Bijna de helft vindt dat er vooral in de eerste jaren een grotere nadruk op kennis moet liggen dan op communicatieve vaardigheden. Dat wil zeggen dat er weer meer aandacht naar spelling, spraakkunst en woordenschat moet gaan. ‘Het is moeilijk geworden om leerlingen, leerkrachten en ouders ervan te overtuigen dat je nu eenmaal door de grammatica heen moet als je een taal wilt leren’, zegt Buysse. ‘Bij wiskunde moet je ook eerst de abstracte theorie leren voor je vraagstukken kunt oplossen. Dat vindt iedereen normaal. Maar als het over talen gaat, moet alles altijd leuk zijn. Dat kan natuurlijk niet. Ook taalleerkrachten moeten het signaal krijgen dat ze die abstractere kennis mogen en zelfs moeten overdragen.’ Dat zou taalvakken zelfs wat populairder kunnen maken. Want uit onderzoek blijkt dat richtingen die als gemakkelijk worden ervaren, weinig aantrekkingskracht en prestige hebben.

63% denkt dat talen-richtingen een imagoprobleem hebben.

Er wordt dan ook veel verwacht van de nieuwe richting moderne talen. Vandaag bestaat die al in de tweede graad van het secundair onderwijs en vanaf 1 september 2023 kan ze ook in de derde graad worden opgezet. Het gaat om een volwaardige studierichting die helemaal op zichzelf staat en dus niet in combinatie met bijvoorbeeld economie of Latijn wordt aangeboden. Naast Frans, Engels en Duits krijgen leerlingen in die opleiding ook nog een vierde vreemde taal. Er gaat veel aandacht naar literatuur en ook taaltechnologie en pragmatiek komen er aan bod. Zo zouden jongeren de nodige taalexpertise meekrijgen om bijvoorbeeld fake news op te sporen, big data te verwerken of kritisch naar een ideologisch discours te kijken. ‘We hebben maar een jaar meer om die richting in de kijker te zetten en er zo veel mogelijk mensen voor warm te maken’, zegt Mortelmans. ‘We moeten moderne talen in de markt zetten als een richting die de lat weer hoog legt en taalsterke leerlingen de kans geeft om ambitieus te zijn.’

Saar wil taal- en letterkunde studeren aan de universiteit. Engels-Zweeds lijkt haar een leuke combinatie. Haar ouders vinden dat geen goed idee. Ze zouden liever hebben dat ze wat hoger mikt. Vriendinnen reageren ook al niet erg positief. Wil ze écht haar hele leven voor de klas staan? Omdat ze op den duur begint te twijfelen, schrijft ze zich voor een infodag in. Ze spreekt er een assistent en twee studenten aan. Niemand kan haar vertellen waarom taal- en letterkunde iets voor haar zou zijn. Eind deze maand begint ze aan een studie psychologie.

33% wil in blokken van meer dan 50 minuten lesgeven.

Het secundair onderwijs kan het tij natuurlijk niet in zijn eentje keren. Alle onderwijsniveaus moeten inspanningen leveren. Zo vindt meer dan de helft van de bevraagde leerkrachten dat ook basisscholen ervoor moeten zorgen dat kinderen tegen het eind van het zesde leerjaar een degelijk niveau hebben bereikt. Vandaag is dat lang niet altijd het geval.

En ook het hoger onderwijs speelt een sleutelrol. Vooral ervaren leerkrachten geven aan dat er soms een probleem is met het taalniveau van pas afgestudeerde collega’s. ‘We willen natuurlijk dat er degelijke taalleerkrachten voor de klas staan’, zegt Buysse. ‘Daarom is het niet alleen belangrijk om het taalniveau van studenten aan het begin van de opleiding te meten. Aan het eind moeten ze ook allemaal hetzelfde niveau bereiken. Vandaag liggen die eindniveaus al vast voor alle Vlaamse universiteiten, maar niet voor de hogescholen die lerarenopleidingen aanbieden.’

48% vindt dat er in het begin meer aandacht moet zijn voor kennis dan voor vaardigheden.

Het Vlaams Talenplatform pleit ook voor een grote campagne die jonge mensen enthousiast moet maken voor taal en literatuur. Iets als de STEM- campagnes die Vlaamse jongeren, hun ouders én hun leerkrachten er in de loop der jaren van hebben overtuigd dat richtingen met veel wiskunde en wetenschappen heel prestigieus zijn. ‘We weten dat mensen die talen hebben gestudeerd de samenleving on- noemelijk veel te bieden hebben’, zegt Lieven Buysse. ‘Nu moeten we alleen nog het zelfvertrouwen krijgen om die boodschap overal uit te dragen en om anderen ervan te overtuigen. Het is hoog tijd dat iedereen de hand aan de ploeg slaat. Van de overheid tot basisscholen, het secundair onderwijs en ook alle hogescholen en universiteiten.’

Hoe dan ook moeten de talenopleidingen in het hoger onderwijs op de een of andere manier niet alleen meer studenten, maar ook meer uitstekende studenten aantrekken. Daarbij is de studiekeuzebegeleiding in het secundair onderwijs cruciaal. Het gebeurt nog te vaak dat heel sterke leerlingen met een grote liefde voor taal toch de raad krijgen om een wetenschappelijke richting in te slaan. Maar zelfs als meer jongeren te horen krijgen dat een talenopleiding iets voor hen is, betekent dat niet dat ze zich daar ook voor zullen inschrijven. Volgens 63 procent van de leerkrachten komt dat door het imagoprobleem van de talenopleidingen. 58 procent is ervan overtuigd dat jongeren afhaken vanwege de beroepsperspectieven. Zowel zij als hun ouders denken dat je met zo’n diploma alleen in het onderwijs terechtkunt. ‘Dat is nochtans niet waar’, weet Ine Corteville, beleidsmedewerkster bij het Vlaams Talenplatform. ‘Alle sectoren, van het bedrijfsleven tot de media en de overheid, schreeuwen om taalexperts. Weinig mensen weten bijvoorbeeld dat er aan talen ook een technologische kant zit: taalexperts helpen bij de ontwikkeling van artificiële intelligentie en social robots. Dat moeten we allemaal veel meer in de verf zetten. Laat mensen met een taaldiploma uit heel uiteenlopende sectoren over hun job getuigen.’

Talenonderwijs in topvorm is een rapport van Inge Arteel, Lars Bernaerts, Lieven Buysse, Ine Corteville, Julie Lippens en Tanja Mortelmans.

Met dank aan Ann Peuteman – Knack 7/09/2022

Commentaar bij dit rapport o.a. op Duurzaam onderwijs

%d bloggers liken dit: