De ouders van P.F. Thomése zijn gestorven, de restanten van hun levens staan in een paar dozen op zolder. De schrijver beseft dat zijn vader en moeder een soort vreemden zijn geweest die de hele tijd een toneelstukje voor hem opvoerden.
Ooit vertelde zijn vader hem in het schemerdonker voor het slapen gaan eindeloze verhalen. Maar hij repte met geen woord over zijn bloedstollende ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Zijn moeder vertelde zelfs helemaal nooit iets, al verzweeg zij misschien wel de prachtigste verhalen die in Vaderliefde te vinden zijn.
De ‘nagelaten zoon’ ontdekt postuum tal van verborgen geschiedenissen en schitterende verzinsels, met daartussen onvermijdelijk de gruwelijke waarheid. Tezamen vormen de ‘gemiste levens’ van zijn ouders en voorouders ongetwijfeld een familieroman, maar bovenal leest Vaderliefde als de mythologie van een jeugd. (achterplat van de roman)
Morgen wordt het huis van mijn ouders leeggehaald. Morgen worden mijn kinderjaren opgeruimd. – Botho Strauß, Herkomst

Deze opdracht trok mijn aandacht en was de impuls om het boek te lezen. Het werd meteen ook het eerste boek van Thomése dat ik las. De uitvoerige genealogie zowel langs vaders- als langs moederskant achteraan in de roman lieten een op zeer nauwkeurige research gebaseerd verhaal vermoeden. Dat vermoeden werd gaandeweg ook bewaarheid. Regelmatig helpt het even naslaan van deze stamboom de lezer om bij het vertelde te blijven. Al ontgaan de niet-Hollandse lezer, de vele typisch Hollandse situaties en plaatsen, toch laat de gezwinde en acribische vertelstijl de vele figuren in dere roman tot leven komen in hun specifieke tijd en ruimte, waarbij de hoofdbrok van de aandacht gaat naar de vader en de moeder van de schrijver. Het mag daarbij naar mijn bescheiden mening zelfs een huzarenstukje genoemd worden, hoe hij, ondanks de naar eigen zeggen afstandelijke relatie tot beiden, een portret van hen weet op te hangen dat hen opnieuw tot leven roept.
Enkele recensiefragmenten:
Het NRC vat het zo samen: De polemist uit Doetinchem is er in gloedvolle wijze in geslaagd om van deze zaken een goede roman te schrijven. Hoe verder het boek namelijk vordert, hoe beter je Thomése […]leert kennen.
Maria Vlaar in DS: Tegelijk is Vaderliefde een uiterst persoonlijk afscheid van ouders die door hun dood ‘fantasiefiguren’ worden. Thomése beschrijft prachtig hoe hij door zijn vader, die iedere avond – zou het? – ‘op de rand van mijn grote-mensenbed’ verhalen vertelt in de geur van pijptabak en whisky, wordt ingewijd in de literaire verbeelding. Frans hoort zijn vader nu nóg. De verhalen zijn ‘losgeraakt van de persoon en (…) van zijn eigen tijd’, ze zijn universeel geworden doordat ze niet alleen anekdotisch zijn – en dus te verifiëren door archiefonderzoek – maar doordat ze gaan over grote thema’s in mensenlevens.
Zoals: schaamte. Schaamte over geld- en statusverlies en ‘klasseverwarring’ blijkt in Thoméses stamboom ingebakken. Een sleutelscène toont opnieuw oma Tienke: ze werkt voor welvarende families die een ‘Engelse tuin’ rond hun landhuis willen, maar mag wel dineren aan de familietafel, terwijl haar kinderen bij het personeel in de keuken eten. De vader van de schrijver kopieert deze schaamte uit zijn schoonfamilie: hij is de zoon van een gerenommeerd waterbouwkundig ingenieur en de kleinzoon van een generaal, maar blijft zelf tot zijn 34ste tussen zijn schelpenverzameling bij zijn ouders wonen. Als hij het later tot directeur van een drukkerij schopt, hoort daar een groot vrijstaand herenhuis in Zaltbommel bij, waar Frans opgroeit. Altijd wordt benadrukt dat dit huis ‘te leen’ is, dat ze er geen recht op hebben. Frans’ vader gedraagt zich meer als tuinman dan als bewoner, en zijn moeder pepert haar zoon in inferieur te zijn, ‘mogelijk zelfs al definitief mislukt’.
Liefde is er volop in het boek, zelfs voor de angstige en gevoelsarme moeder. In het gezin zijn aanrakingen taboe, en als Frans op het sterfbed van zijn vader, meer dan veertig jaar geleden, ‘mijn hand op de zijne’ legt, is het voor het eerst dat de mannen elkaar niet per ongeluk aanraken. En als de 20-jarige Thomése kort voordien zijn eerste recensie in de krant publiceert, komt zijn vader trots op bezoek. Of dat waar is, of dat instrumenten als deze nu eenmaal bij de standaarduitrusting van het autobiografische familieverhaal horen en Thomése ze virtuoos gebruikt om de lezer te ontroeren, doet er dan al niet meer toe. Waargebeurd of niet: wij liggen in ons grote-mensenbed en luisteren betoverd naar de verhalen die Frans Thomése fluistert op de bedrand.