Particratie behoort, als we de media moeten geloven, tot de pathologie van de Belgische politiek en alles wat misloopt in dit land, wordt op een of andere manier tot de particratie teruggebracht. Wat moeten we precies onder dat begrip verstaan?
Onder welke historische omstandigheden kwam het verschijnsel dat achter deze term schuilgaat, tot leven? Welke factoren werkten het in de hand en hoe drukte het zich uit in de vormgeving van de Belgische politiek?
Was de particratie altijd even sterk of kent ze een geschiedenis van ups en downs? Zijn er ook positieve aspecten aan verbonden? Vormt ons land een uitzondering in Europa?
Al deze vragen die prof. em. Gerard aan de hand van de Belgische politieke geschiedenis van de afgelopen honderd jaar probeerde te beantwoorden mondden uit in een evaluatie van de particratie vandaag.
Vertrekkend van de actualiteit (vb. Ivan De Vadder in De Standaard: “De macht van de voorzitters is gigantische groot.”) kwam hij tot de volgende definitie of omschrijving van particratie: een politiek systeem waarin de politieke partijen de grondwettelijke instellingen (parlement, regering, … ) overvleugelen. Waarbij onder een partij een strak geleide buitenparlementaire organisatie wordt verstaan die niet in de grondwet is ingeschreven. Het woord particratie heeft een negatieve lading gekregen maar is een verschijnsel dat zich als het ware diep geworteld heeft in onze politieke cultuur en structuur.
Het is een illusie het parlement als centrum van de politieke macht te beschouwen. In het stelsel van de scheiding der machten wordt de wetgevende macht als basis gezien vandaar de idee dat het parlement het centrum van de macht herbergt. Die macht zit echter bij de regering (uitvoerende macht). Het is de koning en zijn ministers die de macht bezitten en daarom moet het parlement zich organiseren. Dit leidt na de onafhankelijkheid van 1830 tot het ontstaan van de partijen. Historisch gezien gaat het parlement (de meerderheid stelt de regering aan) regeren maar het heeft tegelijkertijd zo zijn vrijheid verloren. De regering wordt de emanatie van de parlementaire meerderheid tegenover de oppositie. De wetten zijn van de regering afkomstig die aanvankelijk uit slechts twee partijen bestond.
We kunnen spreken van een drietrapsraket: de partijen groeien in macht tussen 1894 en 1919 wanneer het algemeen stemrecht van 100.000 burgers naar meer dan een miljoen kiezers wordt uitgebreid. Dat is tevens de oorzaak dat de partijen zo sterk gaan groeien. Ze beginnen de kiezers buiten het parlement te organiseren. In 1945 ontstaan er ernstige problemen in België (koningskwestie, repressie na de oorlog, de schoolkwestie) die de bevolking polariseren. In 1971 was er het probleem van de institutionele complexiteit van België door de staatshervorming. Polarisering kan alleen overbrugd worden door de samenwerking tussen de partijvoorzitters, overigens de enige instantie die in dergelijke gevallen nog enig overzicht bewaart en die zo via interne debatten en onderhandelingen tot een pact komt dat misschien niet iedereen bevalt maar wel in een onderhandelde beslissing resulteert.
Verder is er ook ons kiestelsel. Meerderheidsstelsels (1830-1900) verschillen grondig van stelsels met evenredige vertegenwoordiging. België (1900) was het eerste land met een evenredige vertegenwoordiging.
De neutralisering van de lijststem (2000) om te berekenen welke kandidaten het “verkiesbaarheidcijfer” behalen, maakte dat de lijststemmen maar half zo zwaar gingen doorwegen als de voorkeurstemmen. Populaire kandidaten konden op die manier de lijstvolgorde doorbreken en van op een lagere plaats verkozen worden. Die beslissing kwam er door de kritiek op de particratie en zou het kiesstelsel democratischer en transparanter maken.
En het coalitiesysteem? Vanaf 1918 (evenredige vertegenwoordiging) is er geen homogene meerderheidsregering meer maar een coalitieregering en groeit de mogelijkheid van onstabiele regeringen . Er is een verschil tussen de periode voor en na WO II. Tussen 1918 en 1940 krijgen we 22 regeringen. De politieke instabiliteit neemt toe en de wens ontstaat naar meer stabiliteit. Die wens resulteert in het opbouwen van een sterke partijdiscipline en sterke partijfracties in het parlement. Sinds 1945 worden daardoor de partijen het structurerend element in België.
Hoogtepunten in dit verband zijn de Koningskwestie (1950), het Schoolpact (1958), de communautaire akkoorden van Hertoginnedal (1963), het Egmontpact (1977) dat gesloten werd door de zogenaamde ‘junta van de partijvoorzitters’. Het moet duidelijk zijn dat het hier ook om een kwestie van individuen gaat, partijvoorzitters kunnen zwaargewichten zijn of ook niet. Vandaag worden o.a. staatshervormingen onderhandeld onder de partijvoorzitters.
Tenslotte ziet prof. em. Gerard een aantal disfuncties van de particratie die te situeren zijn in de extreme fractiediscipline, de ministeriële kabinetten, de politieke benoemingen, de partijfinanciering, het kiezersbedrog en de opvolging. De disfuncties op deze punten worden sterker aangevoeld naarmate de partijen kleiner worden. We leven in geen gemakkelijke tijden. Overal merken we dat de democratie onder druk staat. Volgens de spreker moet het parlement niet altijd in het centrum staan; het wordt ook niet altijd buiten spel gezet; het heeft wél een belangrijke controlerende functie. Hij pleit ook voor een vorm van politieke zelfbeheersing: minder politieke benoemingen, ontslag van een minister wordt best door de minister-president aangekondigd i.p.v de partijtop; het parlement mag ook niet voor schut gezet worden. Het is de illusie van het verloren paradijs die ervoor zorgt dat het parlement zich in het centrum van de macht probeert te werken daar waar die eigenlijk bij de uitvoerende macht, de regering ligt (cfr. UK).

Emmanuel Gerard (Roeselare, 1952) is emeritus professor van de KU Leuven, gewezen decaan van de Faculteit Sociale Wetenschappen, erevoorzitter van KADOC Documentatie- en onderzoekscentrum Religie, Cultuur en Samenleving, en voorzitter van de Senaat KU Leuven.
Hij is historicus en publiceerde over het interbellum, de christendemocratie, de monarchie, het parlement, de moord op Julien Lahaut en de Congocrisis. Zijn meest recente boeken handelen over de tussenoorlogse periode in België: “De schaduw van het interbellum. België van euforie tot crisis 1918-1939”, en samen met Mark Van den Wijngaert, “Boudewijn, koning met een missie”..