Het geknetter in de sterren – Jón Kalman Stefánsson

Het geknetter in de sterren is een roman die Ijslands bekendste auteur Jón Kalman Stefánsson reeds in 2003 schreef maar die pas in de lente van 2021 door uitgeverij Ambo|Anthos in het Nederlands werd uitgegeven in een vertaling van Marcel Otten.

Wanneer een zevenjarige jongen zijn moeder verliest, is het verdriet groot. Op een dag stapt er een vrouw uit de slaapkamer van zijn vader en maakt ontbijt voor hem. De vrouw gaat niet meer weg en wordt zijn stiefmoeder. De band tussen de twee verloopt stroef. De stiefmoeder is een autoritaire vrouw van weinig woorden. De jongen is vaak eenzaam, maar vindt troost bij zijn tinnen soldaatjes. Een bont gezelschap aan vrienden en bekenden rondom de flat waarin hij woont zorgen voor de nodige spanning in zijn leven. In deze roman wordt de lezer meegenomen in het leven van vier generaties van een IJslandse familie. De jeugd van de jongen, de markante overgrootvader die door zijn overmatige alcoholgebruik zijn gezin regelmatig naar de rand van de afgrond loodst en een bijzonder liefdesverhaal voeren de boventoon.1

Het is een roman die om slow reading vraagt omwille van de poëtische, fantasierijke taal en die hoofdzakelijk vanuit het vertelperspectief van een zevenjarige jongen wordt verteld. Over vier verhaaldelen lopen achttien hoofdstukken die elk uit korte subhoofdstukken zijn samengesteld met titels die de lezers aandacht en nieuwsgierigheid op scherp stellen (De schaar, Overgrootvader, Alsof iemand haar vergeten heeft, De macht van het zwijgen, …). Door de verschillende Ijslandse plaats- en persoonsnamen wordt het soms wel moeilijk om zowel plaatsen als personen – slechts buitenstaanders dragen namen, familieleden steevast ‘de moeder’,’de stiefmoeder’, ‘de overgrootmoeder’, ‘de opa’, ‘de oud-tante’ … – uit elkaar te houden. Dat de roman autobiografische trekken heeft, wordt ook duidelijk als Stefánsson op zijn persoonlijke familie-en voornaam toespelingen maakt in het verhaal (hij heet natuurlijk Jón, een onbeduidender naam kun je nauwelijks hebben). Hij kruipt helemaal in de gevoels- en gedachtenwereld van de jongen en weet op treffende wijze de emotie door het verlies op jonge leeftijd van ‘de moeder’ weer te geven. De tinnen soldaatjes, de Britse en de Duitse, worden regelmatig in stelling gebracht, zijn helpers bij huiswerk, troosters wanneer die emoties zich aandienen vb. bij het verschijnen van ‘de stiefmoeder’ op een ochtend uit vaders slaapkamer. Van deze noordelijke Ijslandse weet de auteur heel nauwkeurig de zwijgzame ingekeerdheid en stugheid via de gedachten van de jongen ‘in de taal te trekken’.

Rode draad is de verhaallijn van de overgrootouders, en van de overgrootmoeder die een verhouding begint met een kapitein waar grootvader, -oom en -tantes pas ten volle weet van krijgen op het ogenblik dat overgrootmoeder overlijdt.

In het twaalfde hoofdstuk, wanneer de verteller in 2002 inbreekt in de flat waar hij opgroeiede, vindt hij alles veranderd. De vader en de stiefmoeder zijn afwezig. Op een blaadje schrijft hij hen over zijn bezoek en dat hij op zoek was naar zijn thuis maar ‘ik vond alleen maar een appel, whisky en een cd.‘ En hij geeft zijn interpretatie van het woord thuis en vraagt of die klopt. ‘Ik weet het niet maar naar alle waarschijnlijkheid is thuis het meest duistere maar tevens het meest heldere woord van onze taal. We zouden het woord voorzichtig moeten gebruiken.

Het sterrenmotief doorspekt het hele verhaal. Ze verschijnen en verdwijnen aan de hemel. Zo worden ‘de vader’ en ‘de zevenjarige’ ‘twee sterren en ertussen een oceaan van duisternis’ zittend op de ‘knorrige’ rode sofa destijds door ‘de moeder’ aangeschaft.

Zes levens, hondervijftig jaar en een roodharige zeeman. Ik heb natuurlijk de hele taal uit de kast moeten halen om zo goed als het ging over hen te vertellen‘ zegt de verteller op het einde. En dat heeft Jón Kalman Stefánsson op poëtisch gevoelige, soms geestige maar vaak melancholische ondertoon (Het voelt als een vage maar diepliggende pijn) virtuoos gedaan.

  1. NBD Biblion L. Kester

Hjarta mannsins – Het hart van de mens – Jón Kalman Stefánsson*****

Na ‘Het verdriet van de engelen’ bracht  ‘Het hart van de mens’ – het laatste deel van Jón Kalman Stefánssons trilogie waarvan ‘Hemel en hel’ het eerste deel uitmaakt, me in de poëtisch-etherische sfeer van de liefde. Het leidmotief van de roman zijnde “In een heel oud Arabisch medisch handboek staat dat het hart van de mens in twee kamers is verdeeld, de ene heet geluk, de andere wanhoop. Op welke moeten we vertrouwen?” (blz. 11)

De naamloze jongen en zijn vriend Jens zijn gered uit de sneeuwstorm. In het gehucht waar ze zijn opgevangen ontmoet de jongen Alfheid, die hij maar niet uit zijn gedachten kan zetten. Na vele omzwervingen keert hij terug naar het Dorp en naar het café met de igenzinnige eigenares, Geirthrud, en Kolbein, de oude , blinde kapitein. De jongen is echter veranderd, hij laat zich niet meer door anderen leiden en neemt zijn eigen beslissingen. Hij is vastbesloten te kiezen voor de liefde en niemand kan hem daarvan weerhouden.

Een paar recensiefragmenten die ik volledig onderschrijf:

Er hangt een zekere onbestemdheid over de tekst waardoor je al snel in een roes raakt. Over de ruwe, rurale wereld die de schrijver schetst legt hij, als het ware ter compensatie, een ragfijne taal. Woorden als sneeuwvlokken. Gedachten en waarheden die ‘vastvriezen’ in je hoofd. Waar je eigenlijk eerder welhaast door gebrandmerkt wordt. Stefánsson weet je gedurende het lezen van de romans, en ook nog een tijd daarna, los te weken van je eigen omgeving. Of althans je eigen wereld met andere ogen te bezien. Deze roman is net zoals de voorgaande twee een oprechte woordenwisseling met het weerbarstige leven. Beeldend en door de licht-absurdistische realiteit ietwat verontrustend, maar op een aangename manier. Dit alles in een poëtische, zinnelijke taal, die geen moment gezocht is, die door een onderliggende humor en een zekere gelatenheid in balans is. – literair weblog TZUM

Merkwaardig genoeg zijn het niet enkel de anekdotes die de lezer meeslepen, maar de poëtische stijl zelf. ‘Het hart van de mens’ overtuigt door de stemmingen en sfeer. Stefánsson blijft zelfs overtuigen als hij grote filosofische thema’s opzoekt: de zinloosheid van het bestaan, de vergankelijkheid en de dood. Ze worden pardoes door de kleinere anekdotes geweven, en toch blijft het geheel geloofwaardig: “De dag is verdwenen en komt nooit meer terug. Hij komt, we vullen hem met onze vergissingen en successen, onze ontrouw en de dagelijkse beslommeringen, vervolgens komt de avond.”

En nog sterker klinkt het over de overledenen: “Zij die heengaan komen nooit meer terug, we hebben ze verloren met alles wat ze hadden, ogen, een glimlach, een gebaar met hun vingers, hoe ze sliepen, hoe ze elders met hun gedachten in het luchtledige keken, hoe ze huilden, kusten, ons aanraakten, hoe ze waren (…). Uiteindelijk veranderen we allemaal in zwijgen.” – TROUW

De kalendertijd is de zomer. Het seizoen bij uitstek waarin alle bedrijvigheid op gang komt en waarin de liefde voor sommigen ernstig slagzij maakt maar voor anderen ook hoogtij viert: ‘Ijslandse zomers zijn zo kort en wispelturig dat het soms niet zeker is of ze wel bestaan; Hier kan het in juni halverwege de berghellingen sneeuwen, zelfs in bewoonde streken, en vogels vriezen in een augustusnacht tussen de grasbulten dood. Maar niets ter wereld is zo helder en puur als de maand juni, de dagen en nachten lopen in elkaar over, alle schaduwen verdwijnen en midden in de nacht is de hemel eeuwig blauw. Is het vanwege de helderheid dat de tijd in de zomer eindeloos lijkt te zijn en de zomers beduidend langer duren dan de kalender aangeeft? Vandaag is het de honderdeneenste juni, zeggen wij wellicht als de kalender de vijftiende aangeeft. De honderdeneenste en het licht verlengt ons leven.’ blz. 109  

‘Het hart van de mens’ is een roman die je mee op sleeptouw neemt naar het 19de eeuwse hoge noorden van Ijsland waar nieuwigheden als telefoon, de stoomboot en een dorpspomp voor drinkbaar water het harde dagelijkse leven van het zwijgzame, norse vissersvolk wat vergemakkelijken. ‘De kabeljauw, die de hele winter in de diepten van de zee heeft gezwommen ver weg van de mensenwereld, zo gelukkig als zijn koude bloed het toeliet, ligt nu geplet, zonder graat of ingewanden, op de visdroogplaats van het dorp en is stokvis geworden. Stokvis waar je ook kijkt, de lucht dringt in elk huis, elke kamer, qua vorm lijkt het op engelenvleugels en het bedekt de hele landtong. van boven ziet het eruit als een begraafplaats van engelen.’ blz 168  De dood ligt er ook in de zomer constant op de loer. Natuurgeweld en de kleinste nalatigheid eisen hun tol.

In een interview met jounaliste Vivian de Gier gaf Jón Kalman Stefánssons het volgende prijs over zijn jeugd: ‘Mijn moeder is gestorven toen ik vijf jaar oud was; ik ben grootgebracht door mijn stiefmoeder. Die kwam uit het noorden van IJsland, waar men niet dol is op praten, en zij kon dan ook heel zwijgzaam zijn. Zo leerde ik stilte kennen. Als kind zat ik altijd te lezen, ik had een enorme behoefte nieuwe werelden te ontdekken.’

Harmur englanna – Het verdriet van de engelen – Jón Kalman Stefánsson*****

‘Als het sneeuwt, zeggen de indianen in Noord-Canada dat er engelentranen vallen. Hier sneeuwt het vaak en het verdriet van de hemel is mooi, het is een deken die de aarde tegen vorst beschermt en de donkere winter verlicht, maar het kan ook koud en onbarmhartig zijn.’ (36) ‘En daar zit hij [de Jongen] gebogen over de Engelse woorden, met een onvolledig woordenboek, pen, papier, het sneeuwt, het wit komt van de hemel, het verdriet van de engelen, maar waarom zijn ze verdrietig?’(48) ‘Jens [de postbode] dwingt zich om doodstil te blijven staan, hij heeft behoorlijk de tijd genomen om buiten de sneeuwvlokken af te kloppen, het verdriet van de engelen heeft in zo’n chic huis niets te zoeken.’(51)

De Jongen heeft zijn familie en vriend verloren op zee. Hij is door Geirthrud, herbergierster in het Dorp, als stiefzoon opgenomen. Jens, de postbode die in de noordelijke helft van het eiland de post bedeelt, zal van Sigurd,  lokale arts, postmeester, apotheker en boekhandelaar, uit mannelijke overmoed de opdracht aanvaarden om ter vervanging van een zieke hulppostbode een moeilijke tocht naar het Winterstrand over fjord en hoogvlakte te ondernemen. De Jongen wordt meegestuurd omdat Jens als de dood is voor het roeien over de fjord.

Het eerste deel van het boek (Onze ogen zijn als regendruppels) functioneert als een expositio van tijd, ruimte, personages, thema en motieven. Een Dorp in het 19de eeuwse Ijsland ligt ondergesneeuwd. Gure sneeuwstormen en onbarmhartige vorst moeten getrotseerd worden om de bewoners van het noorden een paar keer per jaar van nieuws te voorzien. Het is eind april en nog wil de winter niet wijken. Ondanks het isolement en de ontbering die deze barre winters veroorzaken, heerst er een bijzondere solidariteit onder het Ijslandse gewone volk.  De sociale, psychologische en filosofische observaties zijn subtiel en vaak verrassend. De zwijgzame Jens weet  ‘… macht en rijkdom gaan nooit samen met literatuur en daarom is literatuur zo onomkoopbaar en soms de enige tegenstander waar men rekening mee dient te houden.’ (53) En de Jongen: ‘Velen verkiezen het zwijgen als het leven het meeste pijn doet, tenslotte zijn woorden vaak gewoon dode stenen, of haveloze versleten kleren. Ze kunnen ook onkruid zijn, schadelijke parasieten, vermolmde stukken hout waar niet eens mieren op zitten, laat staan een mensenleven. Desondanks zijn woorden één van de weinige dingen die ons daadwerkelijk resten als alles ons lijkt te hebben teleurgesteld. Hou dat in gedachten! En ook dat wat niemand begrijpt, namelijk dat de meest onbelangrijke, onwaarschijnlijke woorden onverwacht grote lasten kunnen dragen en het leven ongedeerd over duizelingwekkende afgronden kunnen brengen.’(35) Een vooruitwijzing naar wat er gedurende de tocht tussen Jens en de Jongen gebeurt. Op het einde van de roman wordt voor de Jongen zelfs waar dat ‘ … het ongeluk van de mens komt vaker van binnenuit dan we vermoeden.’(38).

Het tweede deel (De Tocht) handelt dan over de onmogelijke, zware tocht over water, besneeuwde hoogvlakten en gevaarlijke afgronden naar het Winterstrand met af en toe een oponthoud in een ingesneeuwde boerderij, een pastorie, een vissershut, een schapenstal. Jón Kalman Stefánsson maakt van deze tocht een metafoor van het leven. Jens, het prototype van de stugge, zwijgzame Ijslander op tocht met de poëtisch-filosofische Jongen die leest, weetgierig is en graag praat. Tussen beiden groeit een erg kwetsbaar contact: ‘… zo zijn Ijslanders, een bezorgde vraag en een verdraaid antwoord. Het leven in Ijsland in een notendop, we zijn allemaal niet in staat een ander onze gevoelens bloot te leggen: kom niet te dicht in de buurt van mijn hart!’ (209) Een stel volkse lieden  bevolken het landschap gedurende deze tocht op leven en dood met deze constante: er wordt gelezen of voorgelezen.  Boeken worden uit een brandend huis gered:  psalmenboeken of oude saga’s. Een boek heeft men bij de hand tegen de verveling van de wereld al blijken ze niet altijd garant te staan voor geluk. En wat houdt de mens gaande in dit meedogenloze ondermaanse bestaan? De trouw aan het gegeven woord, de trouw aan de liefde en volgens Jens, de mannelijkheid die erom draait iets te wagen, nooit op te geven en nooit toe te geven!.  De Jongen echter vindt: ‘Die verdomde mannelijkheid van jullie verstikt alles wat goed, mooi en kwetsbaar is, ze vermoordt het leven zelf en ik schijt op die vervloekte mannelijkheid, ik schijt een hele berg stront erop! Nu ga ik terug, ik zet geen stap verder!’ Daar weet Jens hem van te weerhouden. Er is geen weg terug en het laatste oponthoud loopt uit op een afschuwelijk pijnlijke confrontatie met uitputting, aftakeling, dood en uiteindelijk overgave.

Het leven is een tocht, stap voor stap, naar een wisse dood maar ‘Sommige woorden lijken de verwoestende kracht van de tijd te trotseren, dat is toch raar, ze verweren natuurlijk, worden misschien wat doffer, maar ze blijven staan en bewaren in zich een lang vervlogen leven, een verklonken hartslag, verdwenen kinderstemmen, verwaaide kussen. Sommige woorden zijn schelpen in de tijd en erin zit misschien een herinnering aan jou,’ schrijft de Jongen in een brief.  De dichter-schrijver Jón Kalman Stefánsson plaatst zich met deze roman in een woordtraditie die verdient de verwoestende kracht van de tijd te trotseren.

Jón Kalman Stefánsson: Het verdriet van de engelen (Harmur englanna, 2009). Ambo, 2012

%d bloggers liken dit: