Peachez, een romance (uitgeverij De Arbeiderspers, 2017) van Ilja Leonard Pfeijffer dat voor de Libris shortlist 2018 werd genomineerd, wakkerde de voorbije dagen mijn leeshonger voor literair proza weer aan. En omdat de jury van de Librisprijs vond dat in deze romans de blik op de mens op zeer oorspronkelijke en ingenieuze wijze tot uiting komt, pikte ik er de roman van Pfeijffer uit afgaande op mijn leeservaring van zijn roman La Superba, die me binnenvoerde in, deel liet worden van een leven in Genua dat me verlokkelijk en tegelijk illusoir voorkwam.
In Peachez, een conte philosophique (comique), vindt een hoogleraar Latijn op leeftijd, gespecialiseerd in Tertullianus, de liefde waarop hij niet meer had durven hopen en deze liefde verandert hem. Een filosofisch verhaal over geloof, hoop en liefde dat zich in 33 korte hoofdstukjes laat lezen als een thriller en gebaseerd is op een ware gebeurtenis. Pfeijffers taalvirtuositeit en kennis van de Antieken komen over als een spontane spielerei maar verbergen hard werk, eruditie, zelfrelativering en diepe ernst. Net als in La Superba worden we als lezer door een leraar-verteller meegenomen naar een beter en dieper verstaan.
In Hoofdstuk 27 aan het einde van de vertellers lezing op het Tertullianuscongres met thema ‘Credo quia absurdum est’ lezen we: ‘Non bene conveniunt,’ zei hij [wetenschapper Mc Kenchie, BK] met luide stem, ‘nec in una sede orantur maiestas et amor.’ De zaal barstte uit in een homerisch gelach; wankelend stapte ik van het podium af. Blz. 139
De laatste alinea van Hoofstuk 28 luidt: Ik droomde dat […] niemand mij begreep, dat niemand na afloop applaudisseerde en dat er toen een buitenlandse geleerde opstond die met een Angelsaksische tongval een vers citeerde van Ovidius uit de passage in het tweede boek van de Metamorfosen waar de oppergod Jupiter op het punt staat zich zelf in een stier te veranderen om Europa te verleiden: ‘Ze gaan niet goed samen en zitten niet op dezelfde zetel, waardigheid en liefde.’ Blz. 144
Kortom in dit kleinood van vertelkunst wordt niet alleen de verhevenste academische status onderuit gehaald maar ook elk verheven godsbewijs. Een quasi picareske hoofdfiguur geplaatst in een hedendaagse context, verandert, net als de kerkvader Tertullianus, maar in een andere richting ook al bleek ‘de persoon’ die hem deze richting liet inslaan een illusie.