auteur: Christian Kracht – vertaler: Peter Claessens
Recensies
‘Er was geen muziek en er waren geen films en geen literatuur, er was helemaal niets in Zwitserland, alleen maar de hunkering van de Zwitsers naar meer luxe, het verlangen naar sushi, kleurige sneakers en Porsche Cayennes en de aanleg van nog meer gigantische bouwmarkten in de woekerende agglomeraties.’
Het mag duidelijk zijn: de verteller, genaamd Christian Kracht, kijkt niet uit naar zijn tripje richting Zwitserland, die neutrale enclave die enkel op postkaarten bestaat. Maar zijn bejaarde moeder wil nog één reis met haar zoon maken, liefst naar Afrika om zebra’s te zien, maar een dagenlange taxirit is ook goed. Eerst liquideert ze haar aandelen in wapens – altijd een goeie belegging – en daarna wil ze haar fortuin uitdelen aan wie het maar hebben wil. Terwijl ze op de achterbank flessen wodka soldaat maakt en barbituraten snoept, vertellen moeder en zoon elkaar verhalen. Over haar vader die IJslandse au pairs tot sm dwong, over de kunstneus van Roald Dahl, over die keer dat Kracht minister Joschka Fischer tegen de grond gooide. Elke lach telt om de droefenis op afstand te houden. Liefhebbers van Bret Easton Ellis en en Michel Houellebecq zullen zich thuisvoelen in de zwarte wereld van Kracht, die met dit grimmige antireisverhaal een bestseller scoorde in Duitsland. Elegant geschreven, duister, en soms ontroerend goed, dit literair staaltje Vantablack. – Roderik Six in Knack, 1 december 2021, ****
Kracht wil afrekenen met de upper class waar hij zelf uit voortspruit en doet dat door alle ranzigheid uit te vergroten, tot en met het volle stomazakje van zijn moeder dat te pas en te onpas vervangen moet worden. Het snobisme van de culturele elite wordt te kijk gezet. Kracht strooit met begrippen als de spektakelmaatschappij van de Franse situationist Guy Debord, om later te bekennen dat hij er niks vanaf weet en alleen maar wilde opscheppen. Ook met zijn rol als verteller veegt hij de vloer aan: honend vraagt zijn moeder of hij met hun uitstapje een of andere catharsis wil bewerkstelligen.
Eurotrash werd bewierookt in de Duitse pers en voor tal van prijzen genomineerd. Het boek sluit aan bij een traditie die ook terug te vinden is in het werk van een theatermaker als René Pollesch: heilige huisjes op een groteske manier omver schoppen en zo de hypocrisie blootleggen. – Karen Billiet in De Standaard, 31 december 2021,***
Kracht — weleens de Duitse Houellebecq genoemd — is fenomenaal in het puntig neerzetten van tragikomische scènes met spijkerhard cynisme, waar vreemd genoeg finaal een onvatbaar soort tederheid uit opwelt. Als lezer heb je net als verteller ‘Christian’ in eerste instantie een afkeer van die betweterige moeder, om haar dan toch in de armen te sluiten als een onvergetelijk personage. De wederzijdse versmading slaat bij flitsen om in weemoedige liefde. Prachtig is dat nietszeggende, grappige gekissebis, dat elkaar om de oren slaan met citaten van Flaubert, Talleyrand of Camus, net als die anekdotes over de wassen neus van Roald Dahl of de scheve tanden van David Bowie.
Kracht zet het genre van de autofictie uiterst slim naar zijn hand, knipogend naar literaire voorgangers of naar zichzelf als ‘verwend kreng’. Hij laat ons verdwalen in het niemandsland tussen waarheid en fictie. De drek druipt meermaals van de pagina’s: het is de trash én huichelachtigheid van de vorige generaties. Geen wonder dat de zoon onderweg regelmatig eigenhandig de volle stoma van zijn moeder moet vervangen. – Dirk Leyman in De Morgen, 8 januari 2022, ****
De doden zijn in handen van de levenden, het is niet anders.
In dit in januari 2019 in eigen beheer uitgegeven boek vertelt Wieringa over zijn vier jaar geleden overleden moeder Lia Wiersema (1942-2015). Het logo is een vliegtuig met daarin een vulpen verborgen: een verwijzing naar de vrijheid van zijn vrijgevochten moeder en zijn eigen schrijverschap.
Op de cover van Dit is mijn moeder zien we een foto van de kleine blonde Tommy in een zonnige tuin op Aruba, waar hij zijn kinderjaren doorbracht. Naast hem staat zijn moeder, wier gezicht vervaagd is. Door de zon, de ouderdom van de foto of het werk van een slimme vormgever – dat is onduidelijk – maar het lijkt symbolisch: alsof ze er toen al niet helemaal was. Ze was een product van de hippietijd en dus leefde ze vooral voor zichzelf. Ze verkoos haar vrijheden boven haar verantwoordelijkheden. ‘Pippi Langkous with a vengeance’, schrijft Wieringa.
Van Arjan Peters vernemen we dat Liatelier nog altijd een florerende winkel aan de Vismarkt te Groningen is, met wierook, geneeskrachtige edelstenen, beelden, kleden en andere spirituele parafernalia, opgericht door Lia Wiersema, de roodharige moeder van schrijver Tommy Wieringa (1967).
Zij woonde boven de zaak. Een flamboyante vrouw die hield van spulletjes, die zich hulde in kleurrijke gewaden, en die een aanhanger was van allerhande alternatieve zienswijzen. Drie keer getrouwd, zeer eigenwijs, en toen ze kanker kreeg de regisseur van haar eigen langgerekte levenseinde.
Een grillige persoonlijkheid. Het met fotootjes verluchte Dit is mijn moeder, een nogal besliste titel voor een verzameling korte stukken die vaak niet verder reiken dan een anekdote of schets, kenmerkt zich door een zekere schroomvalligheid, opvallend voor een auteur die niet bekend staat als aarzelaar. Misschien is Wieringa, in deze eerste jaren na het overlijden van zijn moeder, nog niet toe aan het grote boek over haar, dat ook de confrontatie met haar en zichzelf zou zijn – iets anders dan de weergave van enkele niet bijster snijdende twistgesprekjes, die veeleer liefdevolle kibbelarijen zijn.
‘De doden zijn in handen van de levenden, het is niet anders’ blz. 121 lezen we in het stukje Toe-eigening waar met de jaloerse ex-man van zijn moeder per e-mail getwist wordt over hoe Wieringa nu na haar dood vrijer over haar bericht – de dingen waar hij tijdens haar leven alleen in bedekte termen over sprak.
Wat Wieringa hier over zijn moeder met ons deelt, is wat posthuum in zijn bewustzijn getrokken wordt. Het is in haar afwezigheid dat hij het sterkst ervaart wie zij was: ‘Je krijgt eerder Atilla de Hun van zijn paard dan mijn moeder van haar geloof. Wat zal ze zich verneukt voelen, kan ik niet nalaten te denken, als ze straks ontdekt dat er niets is. Mogelijk dat er brandend pek uit de hemel op me neerregent als blijkt dat ze gelijk heeft.’ blz.95
Als hij na haar dood in een kerk een (elektrisch) kaarsje voor haar brandt en aan haar denkt, komt het hem ineens vreemd voor dat er geen hiernamaals zou bestaan waar zij kalm naar zijn woorden luisterde. ‘Religiositeit lijkt me soms een natuurtoestand, slordig verborgen onder het agnostische oppervlak, dat aangeleerd en broos is.’ blz. 118
Wieringa concludeert met een quote van James Salter ‘Er komt een moment dat je je realiseert dat alles een droom is, en dat alleen de dingen die geschreven zijn een kans hebben om echt te zijn.’ En hij beseft ‘Daar zijn we, mijn moeder en ik, in de smeltende straten van Oranjestad (Aruba, BK); geen toekomst en geen verleden, alleen een eeuwigdurend heden’ opgeborgen in het Nawoord van dit boekje.
Een autobiografisch ‘moederboek’ is Moedervlekken […] niet. Het is ‘gewoon’ een roman. Wel een die gaat over een veertiger die weer bij zijn fysiek aftakelende moeder in Amsterdam woont. De moeder heeft flink wat trekken van Hannelore Grünberg-Klein, of althans van de verhalen en anekdotes die Grunberg de afgelopen twintig jaar verspreid over haar heeft opgeschreven. Ze overleefde het kamp en benadert haar zoon met een agressieve vorm van moederliefde: verwijten en klachten zijn de belangrijkste verschijningsvormen van die liefde.
De hoofdpersoon van deze roman is Otto Kadoke (klemtoon op de laatste lettergreep, BK) ooit vernoemd naar Otto Frank, maar hij laat zich al zijn hele volwassen leven Oscar noemen. Kadoke is een in suïcidepreventie gespecialiseerde psychiater die werkt op de crisisdienst: het is zijn taak om mensen ervan te weerhouden zichzelf iets aan te doen. En hij is een typisch Grunberg-personage dat zo kan aansluiten in de rij bij Jurgen Hofmeester (Tirza), Roland Oberstein (Huid en haar) en al die anderen. Druk rationaliserend meent hij het leven onder controle te hebben, maar al snel wankelt hij. Hij wordt ingehaald door sterkere krachten. Al kan Kadoke dat zelf niet echt geloven: ‘Onrust heeft zich van hem meester gemaakt. Iets sleepte hem mee. Emoties kunnen het niet zijn geweest, die heeft hij onder controle.’
Noodgeval
In het geval van Kadoke (dat tegelijk aan cadeautje, kaduuk en k.o. doet denken – en geen van alle ten onrechte) begint het wankelen wanneer hij op een middag in een van de twee Nepalese bejaardenverzorgsters van zijn moeder ineens veel méér ziet als deze slechts gekleed gaat in een handdoek, en hij ziet nog meer als die handdoek van haar is afgegleden. Tijdens de seks voelt hij zich een koloniaal, maar de straf volgt snel. Niet veel later is hij gewond en moet hij op zoek naar nieuwe verzorging voor zijn moeder.
Daar ongeveer, na een pagina of zeventig, neemt Grunberg de laatste twijfels weg over de vraag in hoeverre deze roman een verkapte autobiografie is. Hij gooit de lezers de fictie hard in het gezicht als een nieuwe bejaardenverzorgster de moeder onder de douche wil zetten. Ze gilt en komt ontzet de woonkamer weer binnen: ‘Uw moeder heeft een piemel.’ Kadoke legt rustig uit: ‘Na de dood van mijn moeder raakte mijn vader in een diepe depressie. Hij kwam er niet uit tot hij na weken, maanden, mijn moeders kleren begon aan te trekken, hij werd als het ware zijn vrouw, zijn dode vrouw. Hij deed zijn pakken de deur uit, hij ging anders praten, hij eigende zich haar geschiedenis toe, hij veranderde in zijn dode vrouw.’ Het verhaal kan de zorgprofessional niet overtuigen: zij neemt de benen.
In zijn werk op de crisisdienst functioneert Kadoke behoorlijk (‘Je moet zelf een beetje een noodgeval zijn om de echte noodgevallen te herkennen’), maar hij begint fouten te maken en te twijfelen. Dat brengt hem in contact met Michette, een jonge vrouw die bleekwater drinkt en bedekt is door littekens die het gevolg zijn van zelfverminking. Ze is van de ene kliniek naar de andere gegaan, maar zonder echt resultaat.
Op de achtergrond trekt nog een tweede vrouw aan Kadoke: een jonge zwarte collega van de crisisdienst die ooit onder de indruk is geraakt van diens publicaties over suïcidepreventie. Deze Dekha (een vrouw in een opgeruimd huis) wil met hem de toekomst in. Daar aarzelt Kadoke over, al is het maar omdat hij zijn moeder heeft. En moeder is niet geschikt voor de toekomst.
Demonen
En uiteindelijk is dat waar alles om draait in deze tamelijk plotloze, wrang-geestige, maar allengs steeds droeviger wordende roman. Want wat hebben we uiteindelijk? Een moeder die zegt dat ze niet dood kan gaan omdat niemand van haar zoon kan houden: ‘Je kunt het de mensen niet vragen van je te houden, het is te veel gevraagd. Alleen van je moeder mag je dat vragen.’ Alleen van je moeder kun je dat vragen en die noodzaak was kennelijk zo groot dat bij haar dood Kadokes vader de plaats van zijn vrouw heeft ingenomen.
Kadokes visie op de transformatie van zijn vader is verwant: ‘Hij is de voortzetting van haar trauma’s […] Maar wij zijn allemaal de voortzetting van andermans trauma’s, u, ik, – we zouden moeten ophouden te geloven dat het onze eigen trauma’s zijn die ons op onverwachte momenten komen bezoeken, als geesten, als stemmen, als demonen.’ Zo is er een moeder die wil leven omdat er niemand van haar zoon kan houden en een zoon die wil dat zijn moeder leeft opdat haar trauma’s niet verdwijnen. Het maakt Moedervlekken(Kadoke heeft een aantal vermoedelijk goedaardige plekjes op zijn rug die zijn gaan groeien) tot een boek waarin het behoud van het leven in het teken staat van het verleden – en dan niet eens een vrolijk verleden.
Dat wordt nog extra geaccentueerd door Kadokes beroep. Hij moet niet alleen zijn moeder verleiden om te blijven leven (en om te eten, ook dat element komt in de roman voor), het is ook zijn dagtaak om zich, in Grunbergs woorden, tussen de patiënt en de dood in te wringen. ‘Waarom is uitgerekend hij uitverkoren om propagandist van het leven te worden. Er zijn betere kandidaten denkbaar. Is wat hij ooit aanzag voor uitverkiezing niet gewoon een vervloeking?’
Dat wringen tussen de patiënt en de dood gaat, zowel in het geval van moeder als in dat van Michette, gepaard met een vorm van gevangenschap. De jonge vrouw vol littekens aan de buitenkant en de oude vrouw vol littekens aan de binnenkant staan constant onder controle. Niet zozeer omdat ze moeten leven, maar omdat ze niet mogen sterven. Zo groot is de uitzichtloosheid: een man schreeuwt tegen zijn moeder omdat ze niet dood mag, omdat haar trauma’s – en God weet dat haar trauma’s niet mis zijn – bewaard moeten blijven. Wat Grunberg hier beschrijft is een generationeel doorgegeven verbod op geluk. Dat doet hij niet als eerste en hij doet het ook niet voor het eerst, maar hij doet het zeer indringend.
Zo lukt het niet om los te laten, al doet Kadoke aan het eind van het boek een dappere poging, wat de lezer in elk geval nog een sprankje hoop geeft: ‘Dit niet-sterven kan zo niet langer.’ In de hoopvolle illusie zit de kracht van Moedervlekken echter niet. Wel in het alomtegenwoordige verzet tegen de dood dat uit de roman spreekt. Een verzet dat misschien voortkomt uit de verkeerde motieven en dat uiteindelijk hoe dan ook zinloos is. Behalve dan dat het het verdriet tastbaar maakt. Want één ding is zeker: ondanks alle zorg zal de moeder toch ontsnappen. En zelf je moeder worden, zoals Grunberg eerder schreef, dat kan alleen in romans.
Met dank aan NRC en Arjen Fortuin
Zeer boeiende, diepgravende roman, die zich vlot laat weglezen. De tragi-komische voorvallen (de badkamerscène met de Nepalese verzorgster en de gevolgen ervan, de alternatieve therapie) zijn originele trucs die de spanning erin houden; de moedervlekken als thematiek van de verbondenheid tussen moeder en zoon maar ook tussen psychiater en patiënt bestrijken het brede betekenisspectrum van liefde, (patiënten)zorg en vriendschap. Een aanrader!