Harmur englanna – Het verdriet van de engelen – Jón Kalman Stefánsson*****

‘Als het sneeuwt, zeggen de indianen in Noord-Canada dat er engelentranen vallen. Hier sneeuwt het vaak en het verdriet van de hemel is mooi, het is een deken die de aarde tegen vorst beschermt en de donkere winter verlicht, maar het kan ook koud en onbarmhartig zijn.’ (36) ‘En daar zit hij [de Jongen] gebogen over de Engelse woorden, met een onvolledig woordenboek, pen, papier, het sneeuwt, het wit komt van de hemel, het verdriet van de engelen, maar waarom zijn ze verdrietig?’(48) ‘Jens [de postbode] dwingt zich om doodstil te blijven staan, hij heeft behoorlijk de tijd genomen om buiten de sneeuwvlokken af te kloppen, het verdriet van de engelen heeft in zo’n chic huis niets te zoeken.’(51)

De Jongen heeft zijn familie en vriend verloren op zee. Hij is door Geirthrud, herbergierster in het Dorp, als stiefzoon opgenomen. Jens, de postbode die in de noordelijke helft van het eiland de post bedeelt, zal van Sigurd,  lokale arts, postmeester, apotheker en boekhandelaar, uit mannelijke overmoed de opdracht aanvaarden om ter vervanging van een zieke hulppostbode een moeilijke tocht naar het Winterstrand over fjord en hoogvlakte te ondernemen. De Jongen wordt meegestuurd omdat Jens als de dood is voor het roeien over de fjord.

Het eerste deel van het boek (Onze ogen zijn als regendruppels) functioneert als een expositio van tijd, ruimte, personages, thema en motieven. Een Dorp in het 19de eeuwse Ijsland ligt ondergesneeuwd. Gure sneeuwstormen en onbarmhartige vorst moeten getrotseerd worden om de bewoners van het noorden een paar keer per jaar van nieuws te voorzien. Het is eind april en nog wil de winter niet wijken. Ondanks het isolement en de ontbering die deze barre winters veroorzaken, heerst er een bijzondere solidariteit onder het Ijslandse gewone volk.  De sociale, psychologische en filosofische observaties zijn subtiel en vaak verrassend. De zwijgzame Jens weet  ‘… macht en rijkdom gaan nooit samen met literatuur en daarom is literatuur zo onomkoopbaar en soms de enige tegenstander waar men rekening mee dient te houden.’ (53) En de Jongen: ‘Velen verkiezen het zwijgen als het leven het meeste pijn doet, tenslotte zijn woorden vaak gewoon dode stenen, of haveloze versleten kleren. Ze kunnen ook onkruid zijn, schadelijke parasieten, vermolmde stukken hout waar niet eens mieren op zitten, laat staan een mensenleven. Desondanks zijn woorden één van de weinige dingen die ons daadwerkelijk resten als alles ons lijkt te hebben teleurgesteld. Hou dat in gedachten! En ook dat wat niemand begrijpt, namelijk dat de meest onbelangrijke, onwaarschijnlijke woorden onverwacht grote lasten kunnen dragen en het leven ongedeerd over duizelingwekkende afgronden kunnen brengen.’(35) Een vooruitwijzing naar wat er gedurende de tocht tussen Jens en de Jongen gebeurt. Op het einde van de roman wordt voor de Jongen zelfs waar dat ‘ … het ongeluk van de mens komt vaker van binnenuit dan we vermoeden.’(38).

Het tweede deel (De Tocht) handelt dan over de onmogelijke, zware tocht over water, besneeuwde hoogvlakten en gevaarlijke afgronden naar het Winterstrand met af en toe een oponthoud in een ingesneeuwde boerderij, een pastorie, een vissershut, een schapenstal. Jón Kalman Stefánsson maakt van deze tocht een metafoor van het leven. Jens, het prototype van de stugge, zwijgzame Ijslander op tocht met de poëtisch-filosofische Jongen die leest, weetgierig is en graag praat. Tussen beiden groeit een erg kwetsbaar contact: ‘… zo zijn Ijslanders, een bezorgde vraag en een verdraaid antwoord. Het leven in Ijsland in een notendop, we zijn allemaal niet in staat een ander onze gevoelens bloot te leggen: kom niet te dicht in de buurt van mijn hart!’ (209) Een stel volkse lieden  bevolken het landschap gedurende deze tocht op leven en dood met deze constante: er wordt gelezen of voorgelezen.  Boeken worden uit een brandend huis gered:  psalmenboeken of oude saga’s. Een boek heeft men bij de hand tegen de verveling van de wereld al blijken ze niet altijd garant te staan voor geluk. En wat houdt de mens gaande in dit meedogenloze ondermaanse bestaan? De trouw aan het gegeven woord, de trouw aan de liefde en volgens Jens, de mannelijkheid die erom draait iets te wagen, nooit op te geven en nooit toe te geven!.  De Jongen echter vindt: ‘Die verdomde mannelijkheid van jullie verstikt alles wat goed, mooi en kwetsbaar is, ze vermoordt het leven zelf en ik schijt op die vervloekte mannelijkheid, ik schijt een hele berg stront erop! Nu ga ik terug, ik zet geen stap verder!’ Daar weet Jens hem van te weerhouden. Er is geen weg terug en het laatste oponthoud loopt uit op een afschuwelijk pijnlijke confrontatie met uitputting, aftakeling, dood en uiteindelijk overgave.

Het leven is een tocht, stap voor stap, naar een wisse dood maar ‘Sommige woorden lijken de verwoestende kracht van de tijd te trotseren, dat is toch raar, ze verweren natuurlijk, worden misschien wat doffer, maar ze blijven staan en bewaren in zich een lang vervlogen leven, een verklonken hartslag, verdwenen kinderstemmen, verwaaide kussen. Sommige woorden zijn schelpen in de tijd en erin zit misschien een herinnering aan jou,’ schrijft de Jongen in een brief.  De dichter-schrijver Jón Kalman Stefánsson plaatst zich met deze roman in een woordtraditie die verdient de verwoestende kracht van de tijd te trotseren.

Jón Kalman Stefánsson: Het verdriet van de engelen (Harmur englanna, 2009). Ambo, 2012

%d bloggers liken dit: