Spring – Ali Smith*****

April the anarchic, the final month, of spring the great connective. Pass any flowering bush or tree and you can’t not hear it, the buzz of the engine, the new life already at work in it, time’s factory.

De belangrijkste artistieke geest van Spring, 2019  is Tacita Dean, met haar zeven meter brede krijt- op -bord tekening, The Montafon Letter, een foto van een berg zo groot “that the wall became mountain and the mountain became a kind of wall. There was an avalanche coming down the mountain picture towards anyone looking at it, an avalanche that had been stilled for just that moment so that whoever saw it had time to comprehend it.” blz.78

Het is een krachtig symbool voor de toekomst: de impact van de Brexit, de enorme klimaatafbraak en de verschrikkelijke verlamming van de Britse politiek zullen Groot-Brittannië en de rest van de wereld treffen. “What he was looking at stopped being chalk on slate, stopped being a picture of mountain. It became something terrible, seen.” Het kunstthema brengt de kleurrijke uitbundigheid van Pauline Boty in Autumn en Barbara Hepworth’s coole raadsels in Winter in herinnering.

De man die een verbijsterde “fuck me” mompelt in de Royal Academy terwijl hij naar het sneeuwlandschap staart, is Richard Lease, een tv-regisseur wiens hoogtijdagen al lang voorbij zijn. Hij is er omwille van zijn dierbare vriendin en medewerkerster, scenarioschrijfster Paddy, die lang geleden suggereerde dat hij de, na zijn scheiding, van hem vervreemde dochter, in gedachten naar galerijen zou brengen, een manier om hun band in leven te houden. Jarenlang onderhoudt hij een interne dialoog met een denkbeeldig kind, terwijl zijn echte dochter zonder hem volwassen wordt. De roman speelt met de tijd en Smiths gebruikelijke onbekommerdheid. Paddy (87 jaar) is stervende, sterft als het verhaal opent. En Richard is kapot van verdriet om de vrouw die hij al vijf decennia aanbidt. Hij trekt op een rouwpelgrimage en zijn verhaal kruist dat van een andere verloren ziel, Brittany, een jonge vrouw die als DCO in een IRC voor de HO werkt. Het bitter plezier van Smith bij de opsomming van de acroniemen en eufemismen voor gevangenis is hier voelbaar. Het is geen gevangenis, benadrukt Brit, maar “a purpose-built Immigration Removal Centre with a prison design.” p. 160

De details van het dagelijks leven van gedetineerden, ontleend aan nieuwsberichten en anonieme getuigenissen verzameld door Smith, vormen de schokkende, boze kern van het boek, maar in dit ‘smerige’ realistische rijk stapt een magisch kind, genaamd Florence, binnen. “Well, if you’re Florence, does that make me the machine? Brit said.”p.170 , maar al te bewust van wat haar rol als radertje in het systeem met haar doet. De mysterieuze Florence heeft op de een of andere manier het IRC-management overtuigd om de toiletten eindelijk goed te laten reinigen; er gaan geruchten dat ze een “sekshuis” in het zuidoosten van Londen binnenliep en de verhandelde vrouwen bevrijdde. Ze hypnotiseert als het ware de cynische, onwillige Brit en roept haar hulp in bij een reis.

Hier wordt de roman een expliciete refashioning van Shakespeare’s Pericles over migratie en familiescheiding, met Florence als een moderne Marina. Geboren op zee, alleen in de wereld, bezit Pericles’ verloren dochter ook genoeg deugdzaamheid en retorische overtuigingskracht om zich staande te houden in een bordeel. De lezer moet de sprong in het diepe maken met Smith, net als het publiek in het Jacobitische tijdperk, terwijl Brit worstelt met een onfeilbaar concept dat beschamend irrelevant lijkt in deze gecompromitteerde tijden: “She’s, what’s the word? Another old word from history and songs that nobody uses in real life any more. She is good.”p.314

Net als Lux in Winter is Florence een klassieke Smith-tropos: de vreemdeling die de slapende verbeeldingskracht en emoties van personages kan doen herleven, de bevroren zee van binnenuit kan breken. Ze is ook – gewoon een twaalfjarig meisje – zoals ze aangeeft, wanneer ze voor naïef wordt gehouden, bij het in twijfel trekken van de houding van de samenleving ten opzichte van nationale grenzen “You’re being naive, Brit says. In so many ways. I’m twelve, the girl says. What do you expect?”p.196

Met schoolkinderen die momenteel de protesten tegen klimaatverandering leiden, is haar verschijning in de roman een prachtig stuk synchroniciteit, en het sprankelende, bruisende geklets tussen haar en Brit is briljant.

In delen van het boek worden kletspraatjes, fabels en retoriek gebruikt om onze hedendaagse waanzin te kanaliseren – de stem van Big Tech dondert : “We want you to look at us and as soon as you stop looking at us to feel the need to look at us again. We want you not to associate us with lynch mobs, witchhunts or purges unless they’re your lynch mobs, witchhunts and purges. We want your pasts and your presents because we want your futures too.” p.122-123 Smith presenteert ze komende uit het Hot Air-notitieboekje van Florence dat Brit stiekem zit te lezen terwijl Florence slaapt. “Though it’s naive, the kind of stuff a school student would write, it’s witty too, and it makes Brit think. Even a twelve-year-old girl can see through a lot of what’s happening in the world right now.“p.199

Spring is vaak botter en explicieter, dan weer, proselytischer en polemischer, dan de speelse, raadselachtige Smith die we gewend zijn. Er zijn dialogen die ergernis en woede uiten over de staat van de wereld die niet helemaal in fictie opgaan: “What’s happened to all the good people of this country? Compassion fatigue, Richard said. Fuck compassion fatigue, she said. That’s people walking about with dead souls. Racism, Richard said. Legitimized. Legitimized division 24/7 on all the news and in all the papers, on so many screens, grace of the god of endless new beginnings, the god we call the internet.”p.67

In een bepaalde passage kritiseert de stem van een vluchteling zeer fel de doorgaans veelgeprezen sympatiserende eigenschappen van fictie: “My face is a breaking point. Don’t mention it. Any time. It’s the face you see on dramas, films, or you picture in your head in the novels about people who aren’t you, the books you read because you love literature, or to kill some free time, the ones that tell the stories let you feel that you’ve felt, you’ve been really importantly moved, more, you’ve understood something major about the history, the politics, of the time you live in. It’s nothing. My pleasure. My face is all about you. My face trodden in mud. My face bloated by sea. What my face means is not your face. By all means. You’re welcome.” p126-127

Dit is een roman ‘that contains multitudes’, en het wonder is dat Smith er zoveel in stopt, van prachtige visionaire natuurfragmenten tot Twitter-obsceniteiten, in een proza dat zo bedrieglijk ontspannend is.

Terwijl verrassende en ontroerende verbanden tussen de drie romans Autumn, Winter en Spring worden onthuld zijn ook de grappen, van somber tot grillig, er niet van de lucht. Naast William Shakespeare en Tacita Dean roept ze de geesten op van Katherine Mansfield en R.M.Rilke, “the two great homeless writers, the great outliers.” p.42 evenals haar geliefde Charlie Chaplin, die een ronddwalende artistieke everyman wordt.

Al tientallen jaren lijkt Smith ‘a glorious one-off’ wiens invloed nu te zien is op jongere schrijvers zoals Eley Williams en Max Porter (Grief is the Thing with Feathers, 2015), even toegankelijke experimentalisten met een onstuitbare liefde voor taal, maar sinds haar Seasonal Quartet ziet Smiths eigen rol in de Britse fictie er steeds belangrijker uit. De laatste pagina roept de lente uit tot “the great connective”. Het is geen slechte typering van Ali Smith zelf.

Met dank aan The Guardian voor deze recensie – vertaling: fp

Winter – Ali Smith*****

Vier mensen – twee oude zussen, Iris en Sofia, Arthur, de zoon van Sofia en een buitenstaander Charlotte/Lux – vieren samen kerst in Cornwall, in een kast van huis (Che Bres) met 15 slaapkamers. Sofia, een gepensioneerde zakenvrouw, verschanst zich in haar huis in Cornwall en het verwijt van zus Iris, de activiste, aan het adres van Sofia klinkt “een oude gierige chagrijn die niets in huis had voor uw zoon en zijn vriendin voor Kerstmis, behalve een zak walnoten en een halve pot gekonfijte kersen” blz. 188.

Deze tweede roman uit de seizoenencyclus van Ali Smith is een een roman over kille vervreemding, wreedheid, maar ook tederheid, terechte woede en spirituele generositeit.

Smith begint Winter als volgt: ‘God was dood: dat om te beginnen. En de romantiek was dood. Ridderlijkheid was dood. Poëzie, proza, schilderkunst, ze waren allemaal dood, en kunst was dood. Theater en film waren allebei dood. Literatuur was dood. Het boek was dood. Modernisme, postmodernisme, realisme en surrealisme waren allemaal dood. Jazz was dood, popmuziek, disco, rap, klassieke muziek, dood. Cultuur was dood. Fatsoen, maatschappij, familiewaarden waren dood. Het verleden was dood. Geschiedenis was dood. De verzorgingsstaat was dood. Politiek was dood. Democratie was dood. Communisme, fascisme, neoliberalisme, kapitalisme, allemaal dood, en marxisme, dood, feminisme, ook dood. Politieke correctheid, dood. Racisme was dood. Godsdienst was dood. Nadenken was dood. Hoop was dood.’

Winter is donkerder dan Herfst en dat lijkt logisch, al is de somberheid niet zo erg dat er geen zweem van leven of levendigheid zou te bespeuren vallen.

Enkele citaten uit het boek :

Dat is wat winter is: een oefening in je herinneren hoe je zelf moet verstillen en dan hoe je weer flexibel tot leven moet komen. Een oefening in je aanpassen aan elke bevroren of gesmolten toestand die hij je brengt. blz. 66

Sofia zweefde tussen slapen en waken met het hoofd in haar armen en droomsoezend over een reeks nekken zonder hoofd, hoofdloze stenen torso’s, hoofdloze madonna’s, Jezusbaby’s van wie het hoofd ontbrak of alleen nekken of halve hoofden. […] Maar het werkte ook andersom. Die geschonden heiligen en beelden leken eerder uitingen van overleven dan van verwoesting. Ze waren het bewijs van een nieuwe staat van standvastigheid, mysterieus, hoofdloos, gezichtloos, anoniem. blz. 106

Lux, de ersatz van Charlotte, die tegen betaling Arthur vergezelt, heeft het over Cymbeline, één van de laatste stukken van Shakespeare. De lezer merkt meteen dat Lux licht wil werpen op hun situatie, dat het stuk de metafoor wordt voor de wereld van deze vier toevallig samengekomen mensen, die alleen hun verleden met elkaar gemeen hebben. Ze heeft ook in een foliant van het stuk een gedroogde rozenknop gevonden die een afdruk naliet: Een stuk dat het heeft over een koninkrijk dat is ondergedompeld in chaos, leugens, machtsstrijd, verdeeldheid en een hele hoop vergiftigingen en zelfvergiftigingen, zegt zijn moeder. Waar iedereen doet of hij iemand of iets anders is, zegt Lux. En je kunt met geen mogelijkheid voorzien hoe die dingen zullen worden opgelost want het is zo’n warrige chaotische klucht van een chaos.

En ik vertelde jullie erover, zegt Lux omdat het is alsof de mensen in het stuk in dezelfde wereld leven maar apart van elkaar, alsof hun werelden op de een of andere manier losgeraakt of afgebroken zijn van elkaars werelden. Maar als ze gewoon buiten zichzelf konden stappen, of gewoon konden horen of zien wat er vlak bij hun oren en ogen gebeurt, zouden ze zien dat ze allemaal in hetzelfde toneelstuk zitten, dezelfde wereld, dat ze allemaal deel uitmaken van hetzelfde verhaal. Dus.

Dus, zegt Art. Waar zullen we het nu over hebben? Ik heb vannacht een droom gehad die was verbijsterend levendig. blz. 192

Waar hij wel naar verlangt, nu hij aan deze met eten bezaaide tafel zit, is winter, de winter zelf. Hij wil de essentie van winter, niet dat grijze meer van hetzelfde demi-saison. Hij wil echte winter waarin bossen met sneeuw zijn bekleed, de bomen nadrukkelijk met het wit, hun kaalheid glanzend en versterkt, de grond onder je voeten bedekt met sneeuw als met bevroren veren of geschaafde wolk maar gestreept met goud van de laagstaande winterzon door de bomen heen, en aan het eind van het nauwelijks waarneembare spoor, langs de inzinking in de sneeuw die een gesmoord pad tussen de bomen aanduidt, het uitzicht en het bos dat zich opent naar een licht dat zelf onbetreden is, nooit besmet is, weids als een uitgestrekte sneeuwzee, met daarboven de belofte van nog meer sneeuw die zijn tijd afwacht in het blanco van de hemel.

Naar sneeuw die deze kamer vult en alles en iedereen bedekt.

Een bevroren halm zijn die breekt, geen grashalm die buigt.

Te bevriezen, te versplinteren, zichzelf te ontsmelten.

Dat is wat hij wil.

In Arthurs blog Art in Nature: Na de Tweede Wereldoorlog, toen zo veel steden in puin lagen, was de vlinderstruik een van de meest voorkomende planten die zich in de brokstukken vestigde. De ruïnes vulden zich ermee, hier en in heel Europa. blz. 210

De ene grote onmogelijke liefde van Sofia Cleves – En ik heb ontdekt wat Che Bres betekent, zegt hij. […] Spreek je nu Cornish? zegt ze. Welnee, zegt hij […] ik heb het opgezocht, en het betekent Huis van de geest, van het hoofd, van de psyhe. Psyche’s Huis. blz.256

Sofia na een vrijage met de liefde van haar leven in zijn huis in London: Het is niet als seks. Het is alsof ze is gehoord, gezien, aandacht heeft gekregen, niet geneukt, genaaid of gepakt, niet als gewoon seks – maar iets wat ze nooit, iets waar ze geen naam voor heeft. Er gebeurt iets wat ze niet in woorden kan uitdrukken. blz. 257

Art die zijn vriendin Charlotte op stang heeft gejaagd krijgt na de dagen met Lux spijt van zijn gedrag: Alleen een omhelzing, op dat moment, zou beter zijn geweest dan het niets wat hij deed, het erger-dan-niets wat hij deed, haar verachten omdat ze iets had gevoeld, omdat ze had geprobeerd er woorden aan te geven, er een beeld aan te geven. blz. 267

Als Lux vertrokken is: Naast het beddengoed had ze een plastic waterflesje achtergelaten, halfvol. Hij ging op het beddengoed zitten en dronk wat er nog in zat. Zuiver Schots bergwater gewonnen uit een duurzame bron op het beschermde Glorat Estate in het hart van Schotland. Onverpest water. blz. 289

Hij [Art] gaat naar de bibliotheekwinkel om te zien of ze een Cymbeline hebben. Er staat een Pinguin-uitgave op de planken met Shakespeare. Op het omslag staat een man uit het verleden die uit een kist stapt. Hij slaat het op goed geluk open. Embraced by a piece of tender air. O, dat is mooi. blz. 300

En als hij enkele bladzijden later de tip van de vrouw uit de British Library volgt over de Fisher Library in Toronto waar de Shakespeare foliant zich bevindt en er online een afbeelding van vindt: Door de vorm die de bloem heeft achtergelaten lijkt hij op de geest van een vlam, lijkt hij de schaduw van een onverstoorbaar vlammetje. […] Het is de geest van een bloem op zijn steel, het echte ding allang verdwenen, maar kijk, het is er nog, de afdruk van het leven van de bloem die over de woorden op de bladzijde heen reikt, sprekend een voetpad dat naar de verlichte punt van een kaars leidt. blz. 303-305

Kortom, Winter is geen boek dat zich snel laat ‘verslinden’ omdat het, helemaal in de stijl van Ali Smith, wispelturig heen en weer springt van het ene vertelstandpunt naar het andere, je regelmatig op het verkeerde been zet wat de verteltijd, de vertelde tijd en de ruimte betreft, en het zodoende al vanaf het begin moed vergt om door te lezen: hoezo zweeft er een hoofdje rond Sofia’s hoofd? Heeft ze een oogaandoening? Hallucineert ze? Zitten we bij het begin van het boek midden in iemands droom? Neen, slow reading is hier aan de orde. En al is de verhaallijn eigenlijk erg simpel -vier mensen komen samen met kerst – het is verbazingwekkend hoe schijnbaar oppervlakkige, terloopse thema’s als kunst (Giotto, Barbara Hepworth), liefde, leven, dood, literatuur (Keats, Shakespeare) en politiek het verhaal optillen naar de hoogte van een duidelijk dubbel engagement met name in het huidige politiek-maatschappelijke bestel en in kunst.

%d bloggers liken dit: